ECLI:NL:RBGEL:2025:7307

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C\05\454709 KG RK 25-592
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid

Op 18 augustus 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T.J. van Alten, had de rechter gewraakt in een procedure betreffende een voorlopige voorziening op grond van de Wet open overheid (Woo). De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, omdat verzoekster geen reële mogelijkheid had gekregen om te reageren op nieuwe stukken die door de aanvraagster van de voorlopige voorziening waren ingediend. Verzoekster stelde dat deze beperking het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en dat de rechter niet kritisch genoeg had doorgevraagd naar de belangen van de aanvraagster.

De rechter heeft echter aangegeven dat hij verzoekster wel degelijk de gelegenheid heeft geboden om te reageren en dat hij de regie over de zitting heeft genomen door eerst vragen te stellen. De wrakingskamer oordeelde dat de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 17 juli 2025 de kernbron zijn voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. Hieruit bleek dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunten naar voren te brengen.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van schending van hoor en wederhoor of van een bevooroordeelde en onevenwichtige belangenafweging. De vrees voor partijdigheid was niet objectief gerechtvaardigd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: KG RK 25/592
Beslissing
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster], verzoekster
(gemachtigde: mr. T.J. van Alten)
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en
mr. W.P.C.G. Derksen,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in het verzoek om een voorlopige voorziening van 17 juli 2025 (hierna: de zittingsaantekeningen van 17 juli 2025), de brief van de gemachtigde van verzoekster van 18 juli 2025 waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld, de schriftelijke reactie van de rechter van 29 juli 2025, de brief van de gemachtigde van verzoekster van 3 augustus 2025 en de nadere reactie van de rechter van 4 augustus 2025.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 4 augustus 2025 zijn verschenen: de gemachtigde van verzoekster en [naam] (werkzaam bij verzoekster). De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer ARN 24/8386 betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in een zaak op grond van de Wet open overheid (Woo) tussen een anoniem procederende verzoekster (hierna: de aanvraagster van de voorlopige voorziening) en de [verweerder] (hierna: verweerder). Verzoekster neemt als derde belanghebbende aan deze voorlopige voorzieningenprocedure deel. De gronden die verzoekster aan haar verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd zullen hierna (onder 3) afzonderlijk besproken worden.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna (onder 3) voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. [1] Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster voert – samengevat – aan dat zij geen reële mogelijkheid heeft gekregen om te reageren op de nadere stukken van de aanvraagster van de voorlopige voorziening, waaronder verschillende rechterlijke uitspraken en de daarmee samenhangende motie van de [naam] , die – anders dan de overige gronden – pas kort voor de zitting door haar gemachtigde zijn ingebracht. Tijdens de zitting heeft verzoekster mondeling verzocht om hier kort op te mogen reageren, maar dit verzoek is door de rechter afgewezen. Deze beperking heeft wezenlijk afbreuk gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en aan het rechtsgelijkheidsbeginsel: de aanvraagster van de voorlopige voorziening kon last-minute nieuwe gronden inbrengen, terwijl verzoekster geen gelegenheid kreeg om daarop te reageren. Dit levert de objectief gerechtvaardigde vrees op dat de rechter niet onpartijdig staat tegenover de positie van verzoekster. De door de aanvraagster van de voorlopige voorziening ingediende gronden waren onsamenhangend en deels niet relevant voor de zaak, aldus verzoekster. Tijdens de zitting kon de aanvraagster van de voorlopige voorziening nauwelijks onderbouwen welk concreet belang openbaarmaking in de weg zou staan. Juist in een dergelijke situatie ligt het op de weg van de rechter om daar kritisch op door te vragen, temeer nu zij een zwaarwegend belang claimt dat openbaarmaking zou verhinderen. Dat is nagelaten. Pas na aandringen van verzoekster stelde de rechter één vraag die de kern van de procedure raakte, maar liet het daarbij en vroeg niet door, ondanks dat een daadwerkelijk antwoord op de gestelde vraag uitbleef. Het uitblijven van een kritische toetsing van de stellingen van de aanvraagster van de voorlopige voorziening, terwijl het belang van verzoekster rechtstreeks wordt geraakt, versterkt de objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter zijn beoordeling niet op een onbevooroordeelde en evenwichtige belangenafweging zal baseren.
3.2.1.
De rechter geeft – samengevat – aan dat hij verzoekster wel in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op nieuwe gronden ingediend namens de aanvraagster van de voorlopige voorziening. Hij heeft verzoekster zoals gebruikelijk in bestuursrechtelijke behandelingen niet eerst het woord laten voeren aan de hand van een pleitnota, maar is begonnen met het stellen van zijn vragen. Tijdens de behandeling heeft verzoekster uitdrukkelijk wel de mogelijkheid gehad om alles naar voren te brengen wat zij naar voren wilde brengen.
3.2.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat de zittingsaantekeningen van 17 juli 2025 heeft te gelden als kernbron voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. Verzoekster heeft ook erkend dat deze zittingsaantekeningen het verhandelde ter zitting correct weergeven, zij het dat hierin hetgeen verzoekster nog aanvullend heeft aangevoerd niet voldoende is weergegeven, hetgeen ter zitting van de wrakingskamer ook door haar in die zin is toegelicht. Uit deze zittingsaantekeningen volgt dat de rechter de regie in deze zitting heeft genomen door geen gelegenheid te bieden voor het voordragen van pleitnota’s, maar eerst zelf vragen te stellen. De wrakingskamer overweegt dat het regie voeren ter zitting een taak is van de rechter en dat deze daarbij een grote mate van vrijheid toekomt. Dat de rechter daarbij stukken waarop de aanvraagster van de voorlopige voorziening heeft gewezen (de motie [2] , de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 15 mei 2025 [3] en een uitspraak van een Belgische beroepsinstantie inzake de Openbaarheid van Bestuur) bespreekt, hoort daarbij. Ook hoort het tot de taak van de rechter het beslissen over welke vragen worden gesteld en of, aan wie, en hoe, op de gegeven antwoorden wordt doorgevraagd. Het is zijn taak helderheid te krijgen over voorliggende geschilpunten. Voor zover er al meer vragen zijn gesteld aan de aanvraagster van de voorlopige voorziening dan aan de verwerende partij of verzoekster, kan daaruit dan ook niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van partijdigheid of de schijn daarvan. Uit de zittingsaantekeningen van 17 juli 2025 blijkt niet, zoals verzoekster stelt, dat zij daarop niet mocht reageren. Verzoekster heeft ook ter zitting op deze onderwerpen gereageerd. Ook blijkt uit de zittingsaantekeningen dat de rechter vervolgvragen heeft gesteld op de door de aanvraagster van de voorlopige voorziening en haar gemachtigde gegeven antwoorden op zijn vragen. Verder volgt uit de zittingsaantekeningen dat partijen na de vragen van de rechter nog de gelegenheid is geboden om het woord te voeren. Verzoekster heeft daar ook gebruik van gemaakt. Uit niets blijkt dat zij hierin is beperkt. Van schending van hoor en wederhoor of van een bevooroordeelde en onevenwichtige belangenafweging is daarom naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.3.
Verzoekster voert verder – samengevat – aan dat de rechter erkent dat hij deze zaak wilde benutten om een richtinggevende uitspraak te doen. Hij verwijst daarbij naar een eerdere, door hemzelf gewezen (niet gepubliceerde) uitspraak om een voorlopige voorziening in een Woo-procedure. [4] Een dergelijke verwijzing bevestigt volgens verzoekster juist de indruk dat de rechter reeds een vaste lijn hanteert in zaken waarin openbaarmaking wordt aangevochten. Dit roept de vrees op dat de rechter niet met een volledig open blik naar deze zaak kijkt, maar eerder geneigd is eerdere overwegingen te herhalen of te consolideren, los van de specifieke feiten en omstandigheden die in deze zaak voorliggen. Juist omdat beroep of verzet tegen een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening niet openstaat, vereist een eerlijke rechtsgang uiterste zorgvuldigheid en strikte onpartijdigheid. De combinatie van het aangekondigde voornemen om een richtinggevende uitspraak te doen en de verwijzing naar een eerdere eigen uitspraak wekt bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter zijn oordeel niet uitsluitend baseert op het geldende recht en de omstandigheden van deze zaak, maar dat hij zich laat leiden door een vooraf gevormde lijn. Dat ondermijnt het vertrouwen in een onbevooroordeelde beoordeling. Het verzoek tot wraking ziet, zo stelt verzoekster, mede op de opvatting die de rechter tijdens de zitting liet blijken, namelijk dat een voorlopige voorziening zou moeten worden toegewezen om te voorkomen dat de bezwaarprocedure zinledig wordt. Juist het tegenovergestelde is het geval: het recht op informatie onder de Woo wordt zinledig gemaakt wanneer openbaarmaking telkens via voorlopige voorzieningen langdurig kan worden getraineerd, soms zelfs tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een rechterlijke benadering die afwijkt van: (i) het belang van de NVWA als onafhankelijke toezichthouder, (ii) het zwaarwegende algemene belang van openbaarheid zoals wettelijk verankerd, (iii) het belang van verzoekster als verzoeker van de informatie, én (iv) tal van rechterlijke uitspraken waarin wél een evenwichtig afwegingskader wordt toegepast dat bij de beoordeling van voorlopige voorzieningen leidend behoort te zijn, maar wél volledig in lijn is met het belang van de verzoekster om voorlopige voorziening om openbaarmaking uit te stellen, kan bij verzoekster geen andere indruk wekken dan dat de rechter partijdig of althans vooringenomen optreedt. Dit bevestigt de objectief gerechtvaardigde vrees dat deze procedure niet op een neutrale, op wet en rechtspraak gebaseerde wijze wordt beoordeeld.
3.3.1.
De rechter geeft aan dat ter discussie staat of in het verleden een onjuist toetsingskader is gehanteerd. Maar hij kan en mag ook niet op voorhand uitsluiten dat hij tot het oordeel komt dat dit wel een juist toetsingskader is. Juist daarom moet hij ook de vragen stellen die bij dat toetsingskader passen (is het een evident rechtmatig besluit en is er een spoedeisend belang bij openbaarmaking). Door die vragen te stellen heeft hij uitdrukkelijk niet vooruitgelopen op zijn uitspraak, aldus de rechter. Verweerder was het niet eens met het door de rechter (en door andere voorzieningenrechters in het land) gehanteerde toetsingskader. Het was de bedoeling van de rechter om het standpunt van partijen daarover te horen en in een uitspraak het door hem alsdan gehanteerde toetsingskader toe te lichten. Dat is dan voor de rechter een richtinggevende uitspraak.
3.3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat de wrakingsprocedure niet kan gaan over een inhoudelijke discussie over welk toetsingskader in de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure gehanteerd dient te worden. Uit de zittingsaantekeningen van 17 juli 2025 leidt de wrakingskamer niet af dat op voorhand al duidelijk was welk toetsingskader de rechter in zijn uitspraak zou gaan volgen. Dat de rechter aandacht heeft besteed aan de onomkeerbaarheid van de publicatie van de bedrijfsgegevens van de aanvraagster leidt niet tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan. Dit is slechts anders onder bijzondere omstandigheden, waarvan niet is gebleken. De omstandigheid dat de rechter eerder een uitspraak heeft gedaan of ter zitting uitspraken benoemd heeft waarmee verzoekster het niet eens is, is niet een omstandigheid die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden. [5]
3.4.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede (voorzitter),
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. L.M. Vogel (leden) in tegenwoordigheid van de griffier mr. [griffier] en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.
de griffier
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat is bepaald in artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Tweede Kamer 2024-2025, 32802, nr. 114.
4.Uitspraak van 19 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1530 (niet gepubliceerd).
5.Vergelijk Hoge Raad 16 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU8280) en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:9564).