ECLI:NL:RBGEL:2025:7343

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
25/3618
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van harddrugs en contant geld

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens woning door de burgemeester van Apeldoorn is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft besloten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en contant geld in de woning is aangetroffen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen, waarbij zij kijkt naar de kans van slagen van het bezwaar van de verzoeker tegen het besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten en de sluiting noodzakelijk is om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting niet onevenwichtig is, ondanks de gevolgen voor de verzoeker, die geen andere woonruimte heeft. De voorzieningenrechter benadrukt dat de sluiting van de woning een herstelsanctie is die gericht is op het pand en niet op de persoon van de verzoeker. De uitspraak bevestigt dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om op te treden tegen drugshandel en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd is op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden rondom de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/3618

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. P.K. de Blieck-Willemsen),
en

de burgemeester van Apeldoorn

(gemachtigde: mr. M.B. Janssen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten (zie onder 4). De sluiting is noodzakelijk (zie onder 5). Verder is de sluiting niet onevenwichtig (zie onder 6). Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoeker huurt een woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning). De Politie-Eenheid Noord Oost Nederland heeft de burgemeester met de bestuurlijke rapportage van 17 mei 2025 geïnformeerd dat er drugs zijn aangetroffen in de woning.
2.1.
In de rapportage van 17 mei 2025 staat beschreven dat de politie op 23 april 2025 een controle heeft uitgevoerd bij een voertuig. In het voertuig is een tas met een geldbedrag van € 93.970 aangetroffen. De inzittenden zijn aangehouden. Vervolgens heeft de politie de woningen van de inzittenden doorzocht, waaronder de woning van verzoeker. In de woning is in totaal € 81.660 aan contant geld aangetroffen, verdeeld over meerdere plekken in de woning. Ook is een brok van bruto 445 gram vermoedelijk cocaïne aangetroffen. De politie heeft daarnaast een grote weegschaal aangetroffen en grote zwarte strijkzakken, die veelal worden gebruikt om hennep luchtdicht te verpakken. Verder staat in de rapportage beschreven dat verzoeker eerder, in 2022, is aangehouden voor handel in drugs op straat.
2.2.
De burgemeester heeft verzoeker op 27 juni 2025 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hier op 4 juli 2025 op gereageerd met een zienswijze.
2.3.
Met het bestreden besluit van 13 augustus 2025 heeft de burgemeester de sluiting gelast van de woning voor de duur van drie maanden, met ingang van 21 augustus 2025
.Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft aangegeven de sluiting van de woning op te schorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Ook heeft de burgemeester nog twee aanvullende bestuurlijke rapportages van 29 juli 2025 en 22 augustus 2025 toegestuurd. In de rapportage van 29 juli 2025 wordt bevestigd dat de aangetroffen drugs cocaïne met een netto totaalgewicht van 438,51 gram betreft.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester redelijkerwijs heeft mogen besluiten om de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
4. De burgemeester heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er sprake is van een overtreding van de Opiumwet. De burgemeester stelt in het bestreden besluit dat hij gebruik kan maken van zijn bevoegdheid, omdat in de woning een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig was.
4.1.
Verzoeker betwist dat er sprake is van drugshandel. Hij heeft aangevoerd dat de aangetroffen drugs van iemand anders is, te weten [persoon A]. Deze persoon verblijft regelmatig bij verzoeker en gebruikt drugs als pijnstilling. Verzoeker heeft het medische dossier van [persoon A] overgelegd.
4.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2022 is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. [1] Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van harddrugs van 0,5 gram overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd, wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.3.
Niet in geschil is dat uit de bestuurlijke rapportages van 17 mei 2025 en 29 juli 2025 volgt dat in de woning 438,51 gram cocaïne is aangetroffen. Daarmee is de voor eigen gebruik gehanteerde hoeveelheid van 0,5 gram ruimschoots overschreden. De burgemeester is in beginsel, gelet op deze hoeveelheid, bevoegd om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat de aangetroffen hoeveelheid enkel voor eigen gebruik door [persoon A] is bestemd. Het overgelegde medische dossier biedt geen ondersteuning voor het standpunt dat hij drugs zou gebruiken voor pijnstilling. Daarnaast dateert het meest recente medische contact van 2 oktober 2024, in verband met een wond op de hand. De voorzieningenrechter acht het dan ook niet aannemelijk dat er een medische noodzaak is voor de aanwezigheid van 438,51 gram cocaïne in de woning op 23 april 2025 ten behoeve van [persoon A]. Gelet op deze hoeveelheid is het aannemelijk dat de aangetroffen drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester is dan ook bevoegd om ten aanzien van de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.4.
De burgemeester heeft in beleidsregels [2] bepaald dat als in een woning de aanwezigheid van harddrugs met een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram wordt geconstateerd, dan wordt bij een eerste overtreding de woning voor de duur van drie maanden gesloten. De burgemeester heeft conform zijn beleid besloten.
Is er een noodzaak tot sluiting van de woning?
5. De burgemeester vindt de sluiting van de woning noodzakelijk, vanwege het aangetroffen geld (€ 81.660) en de aangetroffen hoeveelheid drugs. Daarnaast is ook een grote weegschaal en zijn grote, zwarte strijkzakken gevonden in de woning. Deze omstandigheden maken dat het voldoende aannemelijk is dat de aangetroffen verdovende middelen voor handel bestemd waren en de woning ook fungeerde als verdeelpunt. Dit wordt ondersteund door de vondst van de weegschaal en de strijkzakken. Het is aannemelijk dat de woning een schakel vormt in de keten van drugshandel en mogelijk ook drugsproductie. Dit maakt sluiting van de woning noodzakelijk.
5.1.
Verzoeker betwist dat er sprake is van feitelijke drugshandel. Hij stelt dat er geen loop is naar de woning of sprake is van overlast. De aangetroffen drugs is voor eigen gebruik door [persoon A]. Het aangetroffen geld heeft verzoeker gepind voor de aanschaf van twee bakwagens, ten behoeve van zijn transportbedrijf. Op de zitting heeft verzoeker gesteld de weegschaal te gebruiken als reguliere keukenweegschaal. Volgens verzoeker had de burgemeester kunnen volstaan met een waarschuwing.
5.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving. De burgemeester mag daarbij een onderscheid maken tussen hard- en softdrugs. Ook is relevant of de drugs feitelijk in of vanuit de woning worden verhandeld en of de woning feitelijke bekendheid heeft als drugspand. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij of onderzoek van de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners daarover of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal en grote hoeveelheden contant geld en/of wapens. Wanneer sprake is van toeloop, overlast of (gevoelens van) onveiligheid in de omgeving, kan het noodzakelijk zijn om die met sluiting van de woning ongedaan te maken. Hierbij kan mede van belang zijn of in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden al vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit. Verder kan sluiting van de woning noodzakelijk zijn als op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel als professionele teeltlocatie, handelslocatie, opslaglocatie voor handel elders of omdat toegang tot de woning wordt verschaft aan derden om er te gebruiken. Met de sluiting wordt de woning aan de keten van drugshandel onttrokken. Wanneer een woning ten slotte eerder betrokken is geweest bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet en dus sprake is van een situatie van herhaling, kan ook dit relevant zijn bij de beslissing om tot sluiting van de woning over te gaan, met het oog op het structureel beëindigen van de overtreding en de effecten ervan en op voorkomen van nieuwe overtredingen. Bij al het voorgaande dient de burgemeester ook rekening te houden met het tijdsverloop tussen enerzijds het constateren van de overtreding en anderzijds het tijdstip waarop hij ingevolge zijn besluitvorming tot sluiting overgaat. Als het samenstel van omstandigheden meebrengt dat sluiting niet noodzakelijk is, dan dient de burgemeester hiervan af te zien. [3]
5.2.1.
Met de aangetroffen hoeveelheid drugs, 438,15 gram cocaïne, is de toegestane gebruikshoeveelheid ruimschoots overschreden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter levert enkel deze hoeveelheid al een belang bij sluiting van de woning op. Loop naar de woning of overlast door drugsgebruik zijn factoren die meegewogen worden, maar zijn niet vereist om de noodzaak van de sluiting aan te mogen nemen. De afwezigheid hiervan betekent ook niet zonder meer dat de woning daarom geen rol vervult in het drugscircuit.
5.2.2.
De burgemeester heeft de noodzaak tot sluiting ook mogen ontlenen aan de aangetroffen weegschaal en strijkzakken en het aangetroffen contante geld. Verzoeker heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het aangetroffen contante geld enkel gepind geld betreft voor de aanschaf van bakwagens. Uit de bankafschrijvingen van rekeningen van [persoon A], verzoeker en het bedrijf van verzoeker sinds 2021 kan niet worden afgeleid dat het opgenomen geld enkel bedoeld is voor de aanschaf van de bakwagens. Ook valt niet in te zien waarom [persoon A] contant geld opneemt, zodat verzoeker bakwagens zou kunnen kopen. Daarnaast zeggen deze opnames niks over de herkomst van het geld. Op de zitting heeft de burgemeester ook terecht gesteld dat de gepinde bedragen op de bankafschriften niet toereikend zijn om het aangetroffen contante geld te dekken. Verzoeker heeft dit niet betwist.
5.2.3.
Verder acht de voorzieningenrechter het ongeloofwaardig dat de aangetroffen weegschaal (enkel) als keukenweegschaal wordt gebruikt. De weegschaal is gezamenlijk met de strijkzakken aangetroffen in de woonkamer onder de stoel. De politie heeft aangegeven dat de strijkzakken veelal gebruikt worden om hennep luchtdicht te verpakken. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de strijkzakken voor andere doeleinden in zijn woning aanwezig had.
5.2.4.
Dat de woning bij een eerste overtreding van de Opiumwet wordt gesloten voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met het beleid van de burgemeester. De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat een waarschuwing niet afdoende is, gelet op alles wat is aangetroffen in de woning. Naast het beëindigen van de overtreding dient de sluiting ook ter voorkoming van ripdeals of represailles. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat de burgemeester af had moeten wijken van zijn beleid.
5.2.5.
Over de aangetroffen drugs heeft de voorzieningenrechter onder 4.3 al geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat dit voor eigen gebruik is. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat er een noodzaak is tot sluiting van de woning.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
6. De burgemeester acht de sluiting van de woning niet onevenwichtig. Hij overweegt hiertoe dat verzoeker een verwijt treft. In de woning van verzoeker is een grote hoeveelheid drugs aangetroffen. Verzoeker is als huurder van de woning actief betrokken bij de handel in drugs en er is een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. Verzoeker speelt daarmee een actieve rol en staat in relatie tot een drugscircuit.
6.1.
Verzoeker meent dat de sluiting onevenwichtig is. Verzoeker stelt dat de burgemeester eerst het strafrechtelijke onderzoek dient af te wachten en dat de onschuldpresumptie moet gelden. Daarnaast zal de sluiting betekenen dat verzoeker op straat komt, omdat hij geen ander verblijfsmogelijkheden heeft. Hij heeft geen sociaal netwerk waar hij op terug kan vallen. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij nog geen andere woning heeft gevonden. De sluiting maakt inbreuk op zijn woonrecht op grond van artikel 8 van het EVRM. Er is niet eerder gebleken van problemen waaruit volgt dat verzoeker zijn verplichtingen als huurder niet nakomt.
Kan verzoeker een verwijt worden gemaakt voor de aangetroffen drugs?
6.2.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Of iemand een verwijt kan worden gemaakt, hangt af van de vraag of hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Van de (hoofd)bewoner wordt verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. [4] De burgemeester heeft, gelet hierop, mogen aannemen dat verzoeker als huurder een verwijt treft, nu hij als huurder verantwoordelijk is voor wat er gebeurt in de woning. Dat verzoeker [persoon A] laat overnachten in zijn woning en dat hij zelf tot 20 april 2025 in Dubai was, ontslaat hem niet van deze verantwoordelijkheid. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat de woning op 23 april 2025 is doorzocht, toen verzoeker alweer terug was in Nederland.
6.3.
Dat verzoeker niet strafrechtelijk veroordeeld is voor de aanwezigheid van de drugs is ook geen reden dat de burgemeester af had moeten zien van sluiting van de woning. De sluiting is een maatregel gebonden aan het pand, niet aan de persoon van verzoeker. De sluiting is een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning als zodanig en de bekendheid van de woning in het drugscircuit. Om de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet in te zetten is het niet vereist dat de bewoner of eigenaar van het pand eerst strafrechtelijk veroordeeld moet zijn voor handel in drugs. De burgemeester moet aannemelijk maken dat de woning een rol speelt in het drugscircuit. Hier heeft de burgemeester aan voldaan.
Is het onevenwichtig als verzoeker geen toegang meer heeft tot zijn woning?
6.4.
Het betoog van verzoeker slaagt niet. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner tijdelijk ergens anders zal moeten verblijven. Dat verzoeker nadelige gevolgen ondervindt van de sluiting, maakt niet zonder meer dat het besluit dan ook onevenwichtig is. De enkele stelling dat verzoeker niet bij familie of vrienden terecht kan is geen reden om aan te nemen dat de sluiting onevenwichtig is. Bovendien heeft verzoeker, in tegenstelling tot dit, op de zitting aangegeven dat hij mogelijk een nacht bij zijn ouders op de bank kan slapen. Verzoeker heeft zelf aangegeven behoorlijk veel geld te verdienen met zijn bedrijf. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat er financieel geen belemmeringen zijn voor verzoeker om een ander, tijdelijk verblijf te betalen. Dat verzoeker nu nog geen permanente woning heeft gevonden doet niet af aan het feit dat hij gebruik kan maken van tijdelijke opties, zoals tijdelijk verblijf in een recreatiewoning.
6.5.
Ook ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de sluiting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Uit artikel 8, eerste lid, van het EVRM volgt dat iedereen recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De sluiting van de woning is een inmenging als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en daarom bij de wet voorzien. [5] De sluiting dient daarnaast een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft in het voorgaande al geoordeeld dat de burgemeester de sluiting noodzakelijk mocht achten, waardoor er geen strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Wanneer mag de burgemeester de woning sluiten?
7. Verzoeker heeft op zitting toegelicht dat hij van zijn verhuurder een brief heeft gehad om de huurovereenkomst te beëindigen. Hij is met de verhuurder nog in overleg per wanneer hij de woning moet verlaten. Hij wil wel meewerken aan beëindiging van de huur, maar wil graag tot eind september in de woning kunnen blijven, zodat hij tijd heeft om een andere woning te vinden. Indien de burgemeester eerder de woning sluit, dan heeft verzoeker geen andere woning.
7.1.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten, er een noodzaak is om de woning te sluiten en de sluiting niet onevenwichtig is. Kortom, de burgemeester mag de woning sluiten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de sluiting pas eind september geëffectueerd mag worden. De beëindiging van de huur is een civielrechtelijke kwestie en bovendien is verzoeker enkel in gesprek met de verhuurder over beëindiging, maar is er nog geen overeenkomst bereikt. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden waarom de burgemeester dit af moet wachten.

Conclusie en gevolgen

8. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning mag sluiten voor de duur van drie maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078.
2.Beleidsregels Wet Damocles (art. 13b Opiumwet).
3.Zie ABRvS, 16 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2922).
4.ABRvS, 19 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1162).
5.ABRvS, 21 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:715).