ECLI:NL:RBHAA:2005:AT7766

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/391
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van reiskosten voor ziekenbezoek aan niet-ingeschreven schoonmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 26 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van reiskosten in verband met het bezoeken van de zieke schoonmoeder van eiser. Eiser had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van verweerder, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2003 werd gehandhaafd. Eiser stelde dat hij reiskosten van € 525 had gemaakt om zijn schoonmoeder te bezoeken, die van december 1997 tot augustus 1998 bij hem in huis had gewoond. De inspecteur betwistte echter dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de schoonmoeder nooit op het adres van eiser ingeschreven had gestaan.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de schoonmoeder enige tijd bij eiser verbleef, dit verblijf niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die vereist dat de bezoeker een gezamenlijke huishouding voerde met de zieke persoon. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen bindende toezegging of standpuntbepaling van de zijde van verweerder was geweest in de voorgaande jaren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de aanslag.

De uitspraak benadrukt het belang van inschrijving op het adres van de persoon die bezocht wordt voor de aftrekbaarheid van reiskosten als buitengewone uitgaven. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR BESTUURSRECHT
Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, eiser,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Loop van het geding
Van eiser is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 februari 2005. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 9 februari 2005, betreffen-de de aan eiser opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2003. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot verminde-ring van de aanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert daarin tot ongegrond-verklaring van het beroep.
Ter griffie is op 17 maart 2005 een brief gedateerd 16 maart 2005 van eiser ingekomen. Op 17 maart 2005 heeft de griffier een kopie van die brief aan verweerder ge-zonden.
Ter zitting van 19 mei 2005 is verschenen, namens verweerder, A, tot bijstand verge-zeld van B. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De recht-bank rekent de pleitnota tot de gedingstukken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar in-komen uit werk en woning van € 9.285. Daarbij heeft hij een persoonsgebonden af-trek van € 6.833 in aanmerking genomen.
2.2. Aan eiser is, met dagtekening 25 januari 2005, een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.263. De verweerder is van de aftrek wegens buitengewone uitgaven afgeweken met een bedrag van € 978. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend voor zover de correctie betreft het niet in aftrek toelaten van de reiskosten wegens ziekenbezoek van zijn schoonmoeder ten bedrage van € 525. Bij bestreden uitspraak heeft de ver-weerder de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is of de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met ziekenbezoek van zijn schoonmoeder aftrekbaar zijn als buitengewone uitgaven.
4. Standpunten van partijen
Eiser stelt - voor zover thans van belang - dat zijn schoonmoeder van december 1997 tot augustus 1998 bij hem in huis heeft gewoond. Hierna is zij in een verzorgingste-huis opgenomen en heeft eiser kosten gemaakt in verband met het bezoeken van zijn schoonmoeder. In de jaren 1998 tot en met 2002 zijn de door hem in aftrek gebrachte reiskosten geaccepteerd, op grond waarvan hij een beroep doet op het vertrouwens-beginsel.
Verweerder bestrijdt de aftrek voor kosten ziekenbezoek aan de schoonmoeder van eiser, omdat de schoonmoeder nimmer ingeschreven is geweest op het adres van ei-ser en derhalve niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001). In het jaar 1998 is geen onder-zoek gedaan naar de opgevoerde aftrekpost ter zake van ziektekosten en de aangiftes vanaf 1999 zijn zonder enige correspondentie gevolgd. Het beroep op het vertrou-wensbeginsel faalt derhalve.
Voor de standpunten van partijen wordt verder verwezen naar de stukken van het geding. Ter zitting heeft verweerder, zakelijk weergegeven, daaraan het volgende toegevoegd:
De afstand tussen de woning van eiser en het verzorgingstehuis bedraagt 9,8 kilo-meter. Hiervoor heb ik de routeplanner van de cd-foongids geraadpleegd. Mijn be-kendheid ter plaatste heeft ook een rol gespeeld. Het betreft een argument ten over-vloede. Op de vraag van de voorzitter hoe precies het bedrag van € 525 tot stand is gekomen kan ik geen antwoord geven. Het zou de uitkomst van 2704 kilometer ver-menigvuldigd met 18 eurocent moeten zijn. Misschien is er een rekenfout gemaakt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel e, van de Wet IB 2001 zijn als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aan te merken de daarmee verband houdende uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of de verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt gemeten langs de meest gebruikelijk weg meer beloopt dan 10 kilometer.
5.2. Eiser stelt dat hij met zijn schoonmoeder van december 1997 tot en met augustus 1998 een gezamenlijke huishouding voerde. Verweerder betwist niet dat de schoon-moeder gedurende deze periode bij eiser in huis verbleef.
Vaststaat dat de schoonmoeder van eiser nimmer op het adres van eiser ingeschreven heeft gestaan en dat de huur van de voordien door haar bewoonde woning gedurende deze periode niet is beëindigd. Deze omstandigheden wijzen erop dat het verblijf van de schoonmoeder bij eiser van het begin af aan tijdelijk is bedoeld geweest. Dat het het verblijf van de schoonmoeder niettemin als duurzaam was bedoeld heeft belang-hebbende evenmin aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht derhalve niet aanneme-lijk dat eiser met zijn schoonmoeder een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Nu niet is voldaan aan alle voorwaarden gesteld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001, kunnen de reiskosten van belanghebbende om zijn schoon-moeder te bezoeken niet voor aftrek als buitengewone uitgaven in aanmerking ko-men.
5.3. Ten aanzien van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank dat in de jaren 1998 tot en met 2002 geen sprake is geweest van een bindende toe-zegging of een bewuste standpuntbepaling van de zijde van verweerder. Gesteld noch gebleken is immers dat eiser de onderhavige aangelegenheid in zijn aangifte voor het jaar 1998 of één van de jaren daarna uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, terwijl voorts vaststaat dat de aangiften over de jaren 1999 tot en met 2000 op administratieve wijze zijn afgedaan. Met betrekking tot het jaar 1998 heeft verweerder een correctie aangebracht op de aangegeven IOAW-uitkering. Er zijn geen feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat de aanslag voor het jaar 1998 op het hier in geschil zijnde punt berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van verweerder. Voor een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel is méér vereist dan de enkele omstandigheid dat verweerder een bij de aanslagregeling door de belastingplichtige ingenomen stand-punt niet corrigeert. Uit het voorgaande volgt dat beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
5.4. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.
6. Proceskosten
Nu eiser in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden heb-ben voorgedaan, acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een veroordeling van de verweerder in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Alge-mene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 26 mei 2005 door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mrs. L.F. Roseval en M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgespro-ken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus
1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.