11.3.Met de voorhanden zijnde informatie over het onderzoek is het voor de rechtbank niet mogelijk te achterhalen of sprake is van een oprecht onderzoek of dat het onderzoek een middel zou zijn om verzoeken op basis van de Wob te verantwoorden, zoals verweerder in feite stelt. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder wel in zoverre, dat de onderzoeksvragen en de probleemstelling met de informatie uit 21 dossiers niet gedegen beantwoord kunnen worden, omdat deze bronverzameling daarvoor te gering is en geen significante onderzoekwaarden zal opleveren.
12. Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op de ruime kennis en ervaring van eiser en diens gemachtigde, ervan moet worden uitgegaan dat zij ermee bekend zijn dat zij de gevraagde documenten betreffende de opgelegde verkeersboete op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 11, vierde lid en 19, vierde lid, van de Wahv hadden kunnen opvragen. Dat zij hier niet voor gekozen hebben wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest om het informatieverzoek op de Wob te baseren, hetgeen overigens ook door gemachtigde wordt bevestigd. Gezien de kennis en ervaring van eiser en diens gemachtigde moet er tevens van worden uitgegaan dat zij ermee bekend waren dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de voormelde Wahv-bepalingen gebaseerd informatieverzoek, er toe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan, in geval van niet-tijdige besluitvorming, aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Voor zover door gemachtigde van eiser is betoogd dat met een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de Wahv-bepalingen gebaseerd verzoek de (voor het deugdelijk kunnen aanvechten van een verkeersboete) beoogde informatie niet tijdig dan wel niet zo spoedig mogelijk kan worden verkregen, wijst de rechtbank op de in het navolgende in deze uitspraak beschreven inefficiënte handelingen, die een tijdige besluitvorming konden bemoeilijken en waarvoor door gemachtigde geen (plausibele) verklaring is gegeven.
13. Zo heeft eiser zijn Wob-verzoeken in de meeste gevallen ‘verkapt’ ingediend, zodat de herkenning van het Wob-verzoek kan worden bemoeilijkt. Van belang hierbij is dat in deze brieven bij ‘Betreft’ nimmer de woorden ‘Wob-verzoek’ of woorden van gelijke strekking zijn gebruikt. In het onderhavige geval heeft eiser bij ‘Betreft’ de woorden ‘verzoek betreffende CJIB nummer [nummer] ’ gebruikt. Dat uit de inhoud van de brief vervolgens wél blijkt dat het om een Wob-verzoek gaat, doet volgens de rechtbank in zoverre niet af aan de mogelijke bemoeilijking van de herkenning van het verzoek. Van bestuursorganen hoeft immers niet te worden verwacht dat zij elk poststuk integraal lezen om ze vervolgens te kunnen sorteren om ze naar de juiste afdeling onder de juiste noemer door te zenden, terwijl van een professionele rechtsbijstandverlener toch mag worden verwacht dat hij duidelijk en zo specifiek en volledig mogelijk is in zijn omschrijving van het onderwerp van de brief. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn handelwijze moet hebben geweten dat het de praktische werkbaarheid en daarmee de tijdige besluitvorming onnodig kan bemoeilijken. Hoewel het eiser zelf is die het Wob-verzoek heeft ingediend, is het de gemachtigde van eiser die de procedures (samen met eiser) voortzet.
14. In het verlengde van rechtsoverweging 13 acht de rechtbank van belang dat, behalve de Wob-verzoeken, ook de ingebrekestellingen die de gemachtigde van eiser veelvuldig aan verweerder heeft verzonden, in de meeste gevallen ‘verkapt’ zijn ingediend. Zo is bij ‘Betreft’ in deze brieven nimmer de term ‘ingebrekestelling’ opgenomen, maar zijn termen als ‘klacht’, ‘rappel’, ‘uitblijven besluit bezwaarschrift’, opgenomen, zoals ook in deze zaak het geval is. De rechtbank wijst erop dat ook hier van een professionele rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij duidelijk, specifiek en volledig is in zijn omschrijving. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning, hetgeen de gemachtigde van eiser moet hebben geweten.
15. Voorts is van belang dat eiser zijn Wob-verzoek met grote regelmaat, ook in het onderhavige geval, onder vermelding van een verkeerd postbusnummer aan verweerder heeft verzonden, terwijl het juiste postadres aan hem in eerdere zaken en de onderhavige zaak is meegedeeld en derhalve bekend was. Verweerder heeft er op gewezen dat eiser zijn correspondentie heeft gericht aan postbus 50000, verweerders algemene postbusnummer voor Mulderzaken. Verweerder wijst erop dat eiser hiermee bekend is en dat hij er ook mee bekend is dat Wob-gerelateerde correspondentie aan postbus 8533 dient te worden gericht. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat het richten van correspondentie aan een onjuist postadres kan leiden tot vertraging in de behandeling. De rechtbank voegt hieraan toe dat ook in dit geval geldt dat hoewel het eiser is die het verkeerde postbusnummer heeft gebruikt, het gemachtigde van eiser is die vervolgens (samen met eiser) verder is gaan procederen.