ECLI:NL:RBLIM:2015:3625

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 11u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van sollicitant voor functie Beleidsmedewerker Sociaal Domein

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 29 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J. van Weersch, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om zijn bezwaar tegen de afwijzing voor de functie van Beleidsmedewerker Sociaal Domein niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 28 juli 2014 een afwijzing ontving van verweerder, waarna hij bezwaar maakte. Het bestreden besluit, dat op 25 november 2014 werd genomen, verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

Tijdens de zitting op 22 april 2015 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De verweerder stelde dat tegen een besluit tot benoeming of aanstelling geen beroep kan worden ingesteld, en dat de brief van 28 juli 2014 geen appellabel besluit was volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser betoogde echter dat er gerechtvaardigde verwachtingen waren gewekt dat hij zou worden aangesteld, en dat zijn bezwaar inhoudelijk behandeld had moeten worden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen van het bevoegde orgaan vereist zijn. De rechtbank concludeerde dat de e-mails van de personeelsadviseur, die de toezeggingen bevatten, niet door de bevoegde functionaris waren gedaan. Hierdoor was er geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen die een beroep op het vertrouwensbeginsel konden ondersteunen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/11

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Weersch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder,
(gemachtigden: R.T.J. Niezing en mr. E.E.P.J. Aarts-Frehen).

Procesverloop

Bij brief van 28 juli 2014 heeft verweerder gemotiveerd waarom eiser is afgewezen als sollicitant voor de vacature Beleidsmedewerker Sociaal Domein. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van
25 november 2014 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en terecht niet is overgegaan tot inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
2. Volgens verweerder kan tegen een besluit tot benoeming of aanstelling geen beroep worden ingesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 28 juli 2014 geen appellabel besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In beroep voert eiser aan dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij zou worden aangesteld. Eiser is van mening dat hij ontvankelijk is in zijn bezwaar en dat het bezwaar inhoudelijk behandeld had moeten worden.
3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dient onder besluit, waartegen op grond van artikel 7:1, van de Awb, bezwaar kan worden gemaakt, te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke
rechtshandeling. Voor een besluit is derhalve, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van een publiekrechtelijke handeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtgevolg is gericht.
4.Ingevolge het bepaalde in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1 van de Awb is dan ook geen bezwaarschriftprocedure bij het bestuursorgaan mogelijk.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is voor die hoedanigheid van ‘ambtenaar als zodanig’ in het algemeen vereist dat de ambtenaar in een ambtelijke rechtsverhouding werkzaam is bij het desbetreffende bestuursorgaan. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden heeft de Raad incidenteel een uitzondering aanwezig geacht op dit algemene uitgangspunt. Van zodanige omstandigheden zou sprake kunnen zijn indien bij de - ook externe - sollicitant gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt tot benoeming in de geambieerde functie. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van
5 juni 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AH9041 en naar de uitspraak van de Raad van
14 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2184.
6. Op 9 mei 2014 heeft [personeelsadviseur], als personeelsadviseur werkzaam bij verweerder, een e-mail aan eiser gestuurd waarin het volgende is opgenomen:
“Na het gesprek vanmorgen hebben we kort geëvalueerd. We hebben een beslissing genomen en willen jou het volgende aanbod doen.
Per onmiddellijk kun je bij de gemeente Brunssum in tijdelijke ambtelijke aanstelling ambtelijke dienst treden als “Beleidsmedewerker sociaal Domein” voor één jaar en 36 uur per week. We zijn bereid na te denken over een mogelijk hogere bezoldiging dan maximaal schaal 10. Dit willen we dan na een bericht van jou volgende week in een gesprek nader bespreken en vastleggen. (…)
Ons aanbod kun je dan afzetten tegen het aanbod c.q. de beslissing van de belastingdienst volgende week.
Een reactie van jou op ons aanbod en/of bericht van jou welke keuze (belastingdienst of gemeente Brunssum) je hebt gemaakt, zie ik gaarne in de loop van volgende week tegemoet.”
7. Hierop heeft eiser op 16 mei 2014 per e-mail gereageerd:
“Hierbij laat ik formeel weten graag bij de gemeente Brunssum in dienst te komen. Ik ga niet naar de belastingdienst omdat dat soort werk minder bij me past dan het beleidswerk bij de gemeente. Is het mogelijk op korte termijn een afspraak te maken waarin we jullie eerdere voorstel concretiseren?”
Waarop [personeelsadviseur] reageerde:
“Bedankt voor jouw reactie, fijn te horen dat je voor de gemeente Brunssum kiest. (…)”
8. De rechtbank constateert aan de hand van de e-mails dat door [personeelsadviseur] een aanbod is gedaan, dat door eiser is geaccepteerd. Uit de correspondentie per e-mail blijkt dat het geen punt van discussie meer was dat eiser in dienst zou treden bij de gemeente Brunssum. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat het nog steeds onzeker was of eiser bij de gemeente Brunssum zou komen werken, omdat het niet duidelijk was of partijen het eens zouden worden over het salaris. Voor deze stelling vindt de rechtbank geen steun in de gedingstukken. Er zou weliswaar nog gesproken worden over de salariëring, maar het aanbod van [personeelsadviseur] om per onmiddellijk in dienst te treden bij de gemeente Brunssum – en de acceptatie daarvan door eiser – volgt duidelijk uit de e-mails. Het staat voor de rechtbank vast dat bepaalde verwachtingen zijn gewekt bij eiser. Het is vervolgens de vraag of dit gerechtvaardigde verwachtingen zijn, die leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als door het tot beslissen bevoegde orgaan of de daartoe bevoegde functionaris uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
10. [personeelsadviseur] is werkzaam als personeelsadviseur, maar de bevoegdheid om aanstellingsbesluiten te nemen is door verweerder gemandateerd aan de gemeentesecretaris. De rechtbank stelt dan ook vast dat de e-mails niet door of namens het bevoegde orgaan of functionaris zijn geschreven, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 19 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2095 en van 5 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2022. Dat wel de indruk kan zijn gewekt dat [personeelsadviseur] die bevoegdheid had, is onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren, zie de uitspraak van de Raad van 13 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:844. Het betoog van eiser dat de loco-gemeentesecretaris als commissielid was betrokken bij de besluitvorming en dat de e-mails in ‘cc’ ook aan hem zijn gericht, maakt dit niet anders. De bevoegdheid om mensen aan te stellen is immers neergelegd bij de gemeentesecretaris en niet bij de loco-gemeentesecretaris. Bovendien is de toezegging niet gedaan door de loco-gemeentesecretaris, maar door [personeelsadviseur].
11. Gelet op vorenstaande overwegingen is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in rechtsoverweging 5. Dit betekent dat verweerder het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:1 van de Awb in samenhang met artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 april 2015.
w.g. E.W. Seylhouwer,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 april 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.