11.1.Daarnaast merkt de rechtbank op dat vraagpunt 10 dusdanig breed is geformuleerd, dat verweerder praktisch vrijwel onmogelijk aan het verzoek kan voldoen. De rechtbank doelt hierbij niet op het feit dat alle Wob-verzoeken, ingebrekestellingen, dwangsombesluiten, primaire besluiten en eventuele rechterlijke uitspraken worden opgevraagd, waarbij verweerder terecht opmerkt dat eiser verzoekt “om een heel archief”, maar op het feit dat eiser daarbij het woord “o.a.” in het verzoek heeft opgenomen. In dit verband kan de rechtbank de stelling van verweerder dan ook volgen dat het gevoel heerst dat er hoe dan ook een bezwaarschrift zou volgen, ongeacht de wijze van beantwoording van het Wob-verzoek in het primaire besluit.
12. Verder heeft verweerder erop gewezen dat gemachtigde van eiser in plaats van de formele weg van procederen ook de mogelijkheid van overleg zou kunnen kiezen, maar dat deze weg door de gemachtigde van eiser niet gekozen wordt. De rechtbank wijst hierbij op het uitgangspunt dat het een ieder vrij staat rechtsmiddelen aan te wenden en procedures te starten en dat dit in de eerste en enige plaats de keuze van eiser en diens gemachtigde is. In het kader van misbruik van recht kan de rechtbank dit standpunt van verweerder echter wel volgen. In het primaire besluit heeft verweerder zich bereid verklaard de documenten, voor zover voorhanden, in kopie aan eiser te verstrekken, mits eiser de legeskosten zou betalen. In het kader van efficiëntie had het dan ook voor de hand gelegen dat gemachtigde van eiser via de informele weg, bijvoorbeeld telefonisch, contact zou opnemen met verweerder om aan te geven dat deze bereidheid er was. Nu (gemachtigde van) eiser hiervoor niet heeft gekozen, maar is gaan procederen en nu de documenten nog steeds niet door eiser of diens gemachtigde zijn ‘opgehaald’, kan de rechtbank in het kader van misbruik van recht het standpunt van verweerder volgen dat deze handelwijze er alle schijn van heeft dat het eiser niet om het verkrijgen van informatie is te doen, maar dat de verzoeken zijn gedaan met het oogmerk dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen en proceskosten te kunnen innen.
13. De rechtbank merkt op dat de optelsom van factoren bepalend is voor de vraag of al dan niet sprake is van misbruik van procesrecht. Hoewel elke beroepsprocedure daarbij op de eigen merites te worden beoordeeld, wordt het feit dat ten aanzien van meerdere door gemachtigde van eiser gevoerde beroepsprocedures in het kader van de Wob (bij uitspraken van heden) is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, door de rechtbank wel meegewogen bij de vraag of sprake is van misbruik van recht in de onderhavige procedure. Dat bepaalde indicatoren in een specifieke zaak aan de orde waren en dat deze indicatoren bij deze zaak wellicht geen rol spelen, maar ook dat bepaalde indicatoren in deze zaak een rol spelen die in zaken van de andere uitspraken van heden wellicht geen rol hebben gespeeld, wil derhalve niet zeggen dat deze uitspraken geenszins bij de onderhavige zaak kunnen worden betrokken.
14. Gelet op het vorenstaande en alle misbruikindicatoren op zichzelf en in samenhang gewogen, is de rechtbank van oordeel dat gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Hij heeft die bevoegdheid derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Gemachtigde van eiser heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee gemachtigde van eiser de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van gemachtigde van eiser moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde van eiser de betrokken handelingen namens eiser heeft verricht en eiser hem daartoe heeft gemachtigd.
15. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk te achten.
16. Met betrekking tot het verzoek van verweerder om gemachtigde van eiser te veroordelen in de gemaakte kosten, waarbij de geleden schade door verweerder in het overgelegde schadeoverzicht is vastgesteld op € 2.301,94 en waarbij verweerder zich beroept op artikel 6:162 van het BW, overweegt de rechtbank als volgt.
17. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats ambtshalve gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen. Dienaangaande overweegt zij als volgt.
18. Ingevolge artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden.
Op grond van artikel 8:89, eerste lid, van de Awb is, indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad de enige of hoogste aanleg oordeelt, de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd. Voor schadezaken op alle terreinen die niet onder het eerste lid vallen is de burgerlijke rechter bevoegd.
19. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van gestelde schade geleden door de belanghebbende, maar van gestelde schade geleden door het bestuursorgaan. De bestuursrechter is derhalve niet bevoegd hierover te oordelen. De rechtbank stelt vast dat enkel de burgerlijke rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
20. Mitsdien wordt als volgt beslist.