ECLI:NL:RBLIM:2016:828

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1596u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 2 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij eiser een beroep had ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel. Eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen door eiser kennelijk was misbruikt, met als doel om geldsommen van de overheid te incasseren. Dit gebruik van de Wob-bevoegdheid werd als kwade trouw beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank weegt hierbij verschillende indicatoren van misbruik van procesrecht mee, waaronder het feit dat de gemachtigde van eiser een groot aantal Wob-verzoeken had ingediend bij verschillende gemeenten. De rechtbank benadrukt dat de handelwijze van de gemachtigde aan eiser kan worden toegerekend, aangezien deze handelingen namens eiser zijn verricht. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst op de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2016 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. M.L. Hassell),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.S. van der Velden)

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 4 wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Bij brief van 10 september 2014 heeft eiser verweerder verzocht op grond van de Wob de volgende vragen te beantwoorden:
Hoeveel aanvragen en bezwaarschriften heeft verweerder sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep wegens niet tijdig beslissen ontvangen? Graag een onderverdeling maken in het onderwerp van de aanvraag en of er sprake is van een primair besluit of een bezwaarschrift;
Hoe vaak heeft verweerder een ingebrekestelling of klacht als bedoeld in artikel 9:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontvangen?
In hoeveel gevallen moest verweerder een dwangsom betalen en wat is het totale bedrag?
In hoeveel gevallen heeft verweerder een Wob-verzoek aangemerkt als een verzoek in het kader van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb?
In hoeveel gevallen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 4 van de Wob en is dat binnen een redelijk te achten termijn geweest?
Heeft verweerder de beslistermijn overschreden vanwege capaciteitsgebrek, de complexiteit van de materie of een andere reden?
Wordt een financieel jaarverslag in verband met uitbetalingen van dwangsommen bijgehouden?
In hoeveel gevallen heeft verweerder uit eigen beweging toepassing gegeven aan artikel 4:18 van de Awb?
In hoeveel gevallen is wettelijke rente over een dwangsom uitbetaald?
Voor wat betreft de ingebrekestellingen die zijn ingediend vanwege een Wob-verzoek of een verzoek om informatie op grond van het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in de periode 1 oktober 2009 tot en met de datum van het onderhavige verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob, ontvangt eiser graag de bijbehorende documenten. Het gaat dan om onder andere het Wob-verzoek of verzoek in het kader van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, de ingebrekestelling, het dwangsombesluit, de beslissing op het Wob-verzoek, de beslissing op de ingebrekestelling en eventueel indien van toepassing rechterlijke uitspraken.
3. Bij het besluit van 15 september 2014 heeft verweerder als volgt gereageerd op het Wob-verzoek (waarbij de nummering van de vragen is aangehouden zoals onder rechtsoverweging 2 is weergegeven):
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Nee, er wordt geen financieel jaarverslag in verband met uitbetalingen van dwangsommen bijgehouden;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
Er kan geen antwoord op deze vraag worden gegeven, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Op basis van artikel 3 van de Wob wijst verweerder het verzoek af;
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
5. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door eiser ingestelde beroep te komen, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen.
6. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13, van het BW, buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
7. Voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen is van belang dat verweerder heeft opgemerkt sterk de indruk te hebben dat eiser willens en wetens de gegevens in het kader van de Wob heeft opgevraagd en niet specifiek naar bepaalde gegevens heeft gevraagd maar het bewust algemeen heeft geformuleerd. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in dezen sprake is van misbruik van procesrecht. Verweerder heeft erop gewezen dat het Wob-verzoek gedeeltelijk is ‘verpakt’. Verder heeft verweerder aangegeven dat het gevoel bestaat dat eiser ook niet tevreden zou zijn geweest als verweerder wél stukken openbaar had gemaakt en dat eiser dan wel om een andere reden een bezwaarschrift zou hebben ingediend.
8. Zoals uit onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129, ECLI:NL:RVS:2014:4135, ECLI:NL:RVS:2014:4185) en 10 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1824) volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Ter beoordeling van de vraag of een zodanige situatie zich in dit geval voordoet, overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat ambtshalve bekend is dat gemachtigde van eiser grote aantallen Wob-verzoeken bij Nederlandse gemeenten heeft ingediend en daaruit voortvloeiende procedures tegen deze gemeenten voert en dat daaruit in elk geval kan worden geconcludeerd dat gemachtigde van eiser als zogenaamde ‘repeat player’ kan worden aangemerkt.
10. Onder verwijzing naar de voormelde uitspraken van 19 november 2014, overweegt de rechtbank dat met openbaarmaking op grond van de Wob wordt beoogd dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. De omstandigheid dat in artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met dit oogmerk is toegekend. Misbruik van recht kan zich voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Derhalve kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118).
10.1.
Desgevraagd heeft gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat eiser (letterlijk) “onderzoek verricht naar de handelwijze van repeat Wob-verzoekers”. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting hierop doorgevraagd, omdat het verband tussen de vragen in het Wob-verzoek en de onderzoeksvraag van eiser niet duidelijk blijkt. Zo is het de rechtbank bijvoorbeeld niet duidelijk wat een antwoord op de vraag in hoeveel gevallen verweerder een dwangsom moest betalen en wat het totale bedrag is kan opleveren in het kader van het onderzoek van eiser, nu dit aantal of bedrag enkel een totaalbeeld oplevert en niets lijkt te zeggen over het gedrag of de handelwijze van repeat-players. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de vraag of er een jaarverslag wordt bijgehouden in verband met uitbetalingen van dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek de schijn heeft een middel te zijn om verzoeken op basis van de Wob te verantwoorden en dat gemachtigde van eiser met de beantwoording van de vragen van de rechtbank ter zitting deze schijn niet heeft weggenomen.
10.2.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat gemachtigde van eiser op de vraag waarom niet bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om informatie is verzocht, heeft geantwoord dat hiervoor niet is gekozen omdat de VNG geen bestuursorgaan is en vervolgens dat de VNG op ‘het forum’ niet goed is aangeschreven. De rechtbank leidt hieruit af dat het er sterk op lijkt dat ervoor gekozen is de informatie op te vragen bij bestuursorganen, om op deze wijze op grond van de Wob, waaraan financiële gevolgen verbonden kunnen worden aan de besluitvorming, te kunnen verzoeken.
11. Voorts is de rechtbank met verweerder eens dat (vraag)punt 10 van het Wob-verzoek ‘verkapt’ is opgesteld. Eiser heeft bewust gekozen voor het opsommen van vraagpunten en heeft deze zelfs genummerd, doch het meest uitgebreide vraagpunt heeft eiser in de vorm van een losse alinea onderaan de brief geplaatst. De rechtbank wijst er op dat dit laatste vraagpunt (nummer 10) door (gemachtigde van) eiser dus niet dusdanig gestructureerd is opgenomen in het Wob-verzoek zoals het onder rechtsoverweging 2 door de rechtbank in deze uitspraak is opgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij een dergelijk verzoek, gericht aan een bestuursorgaan, verwacht mag worden dat dit duidelijk uiteen wordt gezet, waarbij wordt gedoeld op de adressering van de brief, de duiding van de brief, maar ook op de inhoud van de brief. Zoals de brief waarin het Wob-verzoek is vervat is opgesteld, acht de rechtbank het niet vreemd dat de lezer, in dit geval het bestuursorgaan, ervan uit gaat dat het verzoek 9 vraagpunten bevat en dat de tekst onder deze vraagpunten als een soort einde van de brief wordt gezien.
11.1.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat vraagpunt 10 dusdanig breed is geformuleerd, dat verweerder praktisch vrijwel onmogelijk aan het verzoek kan voldoen. De rechtbank doelt hierbij niet op het feit dat alle Wob-verzoeken, ingebrekestellingen, dwangsombesluiten, primaire besluiten en eventuele rechterlijke uitspraken worden opgevraagd, waarbij verweerder terecht opmerkt dat eiser verzoekt “om een heel archief”, maar op het feit dat eiser daarbij het woord “o.a.” in het verzoek heeft opgenomen. In dit verband kan de rechtbank de stelling van verweerder dan ook volgen dat het gevoel heerst dat er hoe dan ook een bezwaarschrift zou volgen, ongeacht de wijze van beantwoording van het Wob-verzoek in het primaire besluit.
12. Verder heeft verweerder erop gewezen dat gemachtigde van eiser in plaats van de formele weg van procederen ook de mogelijkheid van overleg zou kunnen kiezen, maar dat deze weg door de gemachtigde van eiser niet gekozen wordt. De rechtbank wijst hierbij op het uitgangspunt dat het een ieder vrij staat rechtsmiddelen aan te wenden en procedures te starten en dat dit in de eerste en enige plaats de keuze van eiser en diens gemachtigde is. In het kader van misbruik van recht kan de rechtbank dit standpunt van verweerder echter wel volgen. Gelet op het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen in het primaire besluit elk vraagpunt afzonderlijk te beantwoorden en te voorzien van een uitgebreide motivering, kan er immers van uit worden gegaan dat verweerder niet bewust vraagpunt tien bij de beantwoording van de vraagpunten over het hoofd heeft gezien. In het kader van efficiëntie had het dan ook voor de hand gelegen dat gemachtigde van eiser via de informele weg, bijvoorbeeld telefonisch, hierover contact zou opnemen met verweerder. Nu (gemachtigde van) eiser hiervoor niet heeft gekozen, maar is gaan procederen, kan de rechtbank in het kader van misbruik van recht het standpunt van verweerder volgen dat deze handelwijze er alle schijn van heeft dat het eiser niet om het verkrijgen van informatie is te doen, maar dat de verzoeken zijn gedaan met het oogmerk dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen en proceskosten te kunnen innen.
13. De rechtbank merkt op dat de optelsom van factoren bepalend is voor de vraag of al dan niet sprake is van misbruik van procesrecht. Hoewel elke beroepsprocedure daarbij op de eigen merites te worden beoordeeld, wordt het feit dat ten aanzien van meerdere door gemachtigde van eiser gevoerde beroepsprocedures in het kader van de Wob (bij uitspraken van heden) is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, door de rechtbank wel meegewogen bij de vraag of sprake is van misbruik van recht in de onderhavige procedure. Dat bepaalde indicatoren in een specifieke zaak aan de orde waren en dat deze indicatoren bij deze zaak wellicht geen rol spelen, maar ook dat bepaalde indicatoren in deze zaak een rol spelen die in zaken van de andere uitspraken van heden wellicht geen rol hebben gespeeld, wil derhalve niet zeggen dat deze uitspraken geenszins bij de onderhavige zaak kunnen worden betrokken.
14. Gelet op het vorenstaande en alle misbruikindicatoren op zichzelf en in samenhang gewogen, is de rechtbank van oordeel dat gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Hij heeft die bevoegdheid derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Gemachtigde van eiser heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee gemachtigde van eiser de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van gemachtigde van eiser moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde van eiser de betrokken handelingen namens eiser heeft verricht en eiser hem daartoe heeft gemachtigd.
15. Het beroep is niet-ontvankelijk te achten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
w.g. Y.L.J. Damoiseaux,
griffier
w.g. A.W.P. Letschert,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.