ECLI:NL:RBLIM:2016:829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 330u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van Wob-verzoek door gemachtigde met financieel gewin als doel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, waarbij eiser een Wob-verzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen door de gemachtigde van eiser is gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om geldsommen van de overheid te incasseren. Dit gebruik van de Wob-bevoegdheid werd gekwalificeerd als misbruik van recht, omdat het niet in lijn was met het doel waarvoor de Wob is ingesteld. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser, die als 'repeat player' bekend stond, grote aantallen Wob-verzoeken had ingediend en dat de vragen in het verzoek niet duidelijk waren gerelateerd aan een legitiem belang, maar eerder leken te zijn opgesteld om financiële voordelen te behalen. De rechtbank concludeerde dat de handelwijze van de gemachtigde aan eiser moest worden toegerekend, aangezien hij de gemachtigde had gemachtigd om namens hem op te treden. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gewezen op de noodzaak van zwaarwichtige gronden om te concluderen tot misbruik van een wettelijke bevoegdheid. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in hun geheel gewogen en kwam tot de conclusie dat de gemachtigde van eiser de Wob-bevoegdheid niet te goeder trouw had aangewend. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wob en de risico's van misbruik van deze wettelijke regeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. M.L. Hassell),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.J.M. Jeurissen)

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op het verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geantwoord.
Bij besluit van 19 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de brief van eiser van 18 juni 2013 aangemerkt als een aanvullend verzoek in het kader van de Wob en niet als een bezwaarschrift.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 4 wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Bij brief van 30 september 2014 heeft eiser verweerder verzocht op grond van de Wob de volgende vragen te beantwoorden:
Hoeveel aanvragen en bezwaarschriften heeft verweerder sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep wegens niet tijdig beslissen ontvangen? Graag een onderverdeling maken in het onderwerp van de aanvraag en of er sprake is van een primair besluit of een bezwaarschrift;
Hoe vaak heeft verweerder een ingebrekestelling of klacht als bedoeld in artikel 9:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontvangen?
In hoeveel gevallen moest verweerder een dwangsom betalen en wat is het totale bedrag?
In hoeveel gevallen heeft verweerder een Wob-verzoek aangemerkt als een verzoek in het kader van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb?
In hoeveel gevallen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 4 van de Wob en is dat binnen een redelijk te achten termijn geweest?
Heeft verweerder de beslistermijn overschreden vanwege capaciteitsgebrek, de complexiteit van de materie of een andere reden?
Wordt een financieel jaarverslag in verband met uitbetalingen van dwangsommen bijgehouden?
In hoeveel gevallen heeft verweerder uit eigen beweging toepassing gegeven aan artikel 4:18 van de Awb?
In hoeveel gevallen is wettelijke rente over een dwangsom uitbetaald?
Registreert verweerder over het algemeen documenten met risico op dwangsom?
Voor wat betreft de ingebrekestellingen die zijn ingediend vanwege een Wob-verzoek of een verzoek om informatie op grond van het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in de periode 1 oktober 2009 tot en met de datum van het onderhavige verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob, ontvangt eiser graag de bijbehorende documenten. Het gaat dan om onder andere het Wob-verzoek of verzoek in het kader van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, de ingebrekestelling, het dwangsombesluit, de beslissing op het Wob-verzoek, de beslissing op de ingebrekestelling en eventueel indien van toepassing rechterlijke uitspraken.
3. Bij het besluit van 7 oktober 2014 heeft verweerder als volgt gereageerd op het Wob-verzoek (waarbij de nummering van de vragen is aangehouden zoals onder rechtsoverweging 2 is weergegeven):
Uitgebreid inhoudelijk antwoord van de zijde van verweerder, uitgesplitst in periode en rechts(deel)gebied;
Uitgebreid inhoudelijk antwoord van de zijde van verweerder, uitgesplitst in periode en rechts(deel)gebied;
Antwoord verweerder vervat in de beantwoording van vraag 2;
Het vorenstaande heeft zich in de gemeente Schinnen over de gevraagde periode niet voorgedaan;
In 1 geval, het Wob verzoek is binnen een dag doorgezonden naar het juiste bestuursorgaan;
De reden van overschrijding van de beslistermijn is een combinatie van bovenstaande;
Nee, er wordt geen financieel jaarverslag in verband met uitbetalingen van dwangsommen bijgehouden;
Het vorenstaande heeft zich in de gemeente Schinnen over de gevraagde periode niet voorgedaan;
Het vorenstaande heeft zich in de gemeente Schinnen over de gevraagde periode niet voorgedaan;
Ja, documenten met risico op dwangsom worden geregistreerd;
Met betrekking tot uw vraagstelling in de laatste alinea, kunnen wij u berichten dat deze situatie zich in de gemelde periode niet heeft voorgedaan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de brief van eiser van 18 juni 2013 als een aanvullend Wob-verzoek wordt aangemerkt en niet als een bezwaarschrift.
5. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door eiser ingestelde beroep te komen, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen.
6. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13, van het BW, buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
7. Voor de vraag of het beroep kan worden ontvangen is van belang dat verweerder heeft opgemerkt dat de belangen van eiser primair lijken te zijn gelegen in financieel gewin. Verweerder heeft hierbij onder meer gewezen op een niet rechtsgeldige ingebrekestelling, het ‘bezwaarschrift’ en het feit dat ondanks dat eiser heeft gekregen wat hij wenste te ontvangen hij tóch procedeert.
8. Zoals uit onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129, ECLI:NL:RVS:2014:4135, ECLI:NL:RVS:2014:4185) en 10 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1824) volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Ter beoordeling van de vraag of een zodanige situatie zich in dit geval voordoet, overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat ambtshalve bekend is dat gemachtigde van eiser grote aantallen Wob-verzoeken bij Nederlandse gemeenten heeft ingediend en daaruit voortvloeiende procedures tegen deze gemeenten voert en dat daaruit in elk geval kan worden geconcludeerd dat gemachtigde van eiser als zogenaamde ‘repeat player’ kan worden aangemerkt.
10. Onder verwijzing naar de voormelde uitspraken van 19 november 2014, overweegt de rechtbank dat met openbaarmaking op grond van de Wob wordt beoogd dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. De omstandigheid dat in artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met dit oogmerk is toegekend. Misbruik van recht kan zich voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Derhalve kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3118).
10.1.
Desgevraagd heeft gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat eiser (letterlijk) “onderzoek verricht naar de handelwijze van repeat Wob-verzoekers”. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting hierop doorgevraagd, omdat het verband tussen de vragen in het Wob-verzoek en de onderzoeksvraag van eiser niet duidelijk blijkt. Zo is het de rechtbank bijvoorbeeld niet duidelijk wat een antwoord op de vraag in hoeveel gevallen verweerder een dwangsom moest betalen en wat het totale bedrag is kan opleveren in het kader van het onderzoek van eiser, nu dit aantal of bedrag enkel een totaalbeeld oplevert en niets lijkt te zeggen over het gedrag of de handelwijze van repeat-players. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de vraag of er een jaarverslag wordt bijgehouden in verband met uitbetalingen van dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek de schijn heeft een middel te zijn om verzoeken op basis van de Wob te verantwoorden en dat gemachtigde van eiser met de beantwoording van de vragen van de rechtbank ter zitting deze schijn niet heeft weggenomen.
10.2.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat gemachtigde van eiser in de zaak met procedurenummer AWB 15/1596 (uitspraak van heden) op de vraag waarom niet bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om informatie is verzocht, heeft geantwoord dat hiervoor niet is gekozen omdat de VNG geen bestuursorgaan is en vervolgens dat de VNG op ‘het forum’ niet goed is aangeschreven. De rechtbank leidt hieruit af dat het er sterk op lijkt dat ervoor gekozen is de informatie op te vragen bij bestuursorganen, om op deze wijze op grond van de Wob, waaraan financiële gevolgen verbonden kunnen worden aan de besluitvorming, te kunnen verzoeken. Dit wordt bovendien versterkt door het antwoord van gemachtigde van eiser op de vraag van de rechtbank waarom niet de repeat-players zelf om informatie is gevraagd
(“eiser vraagt het aan de gemeenten en niet aan de repeat-players”), nu zij in feite het onderwerp zijn van het onderzoek van eiser.
11. Voorts stelt de rechtbank vast dat (vraag)punt 11 van het Wob-verzoek ‘verkapt’ is opgesteld. Eiser heeft bewust gekozen voor het opsommen van vraagpunten en heeft deze zelfs genummerd, doch het meest uitgebreide vraagpunt heeft eiser in de vorm van een losse alinea onderaan de brief geplaatst. De rechtbank wijst er op dat dit laatste vraagpunt (nummer 11) door (gemachtigde van) eiser dus niet dusdanig gestructureerd is opgenomen in het Wob-verzoek zoals het onder rechtsoverweging 2 door de rechtbank in deze uitspraak is opgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij een dergelijk verzoek, gericht aan een bestuursorgaan, verwacht mag worden dat dit duidelijk uiteen wordt gezet, waarbij wordt gedoeld op de adressering van de brief, de duiding van de brief, maar ook op de inhoud van de brief. Zoals de brief waarin het Wob-verzoek is vervat is opgesteld, acht de rechtbank het niet vreemd dat de lezer, in dit geval het bestuursorgaan, ervan uit gaat dat het verzoek 10 vraagpunten bevat en dat de tekst onder deze vraagpunten als een soort einde van de brief wordt gezien.
11.1.
De rechtbank wijst in dit kader nog op het bezwaarschrift van 7 november 2014, waarin als volgt is opgenomen:
“…[…] Nu het verzoek om openbaarmaking van ingebrekestellingen vanwege een wob-verzoek en daarbij behorende documenten van cliënt duidelijk betrekking heeft op het wob-verzoek zelf, de ingebrekestelling en het dwangsombesluit, had het op de weg van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Schinnen gelegen om in ieder geval samen met het besluit in primo aan cliënt de volgende documenten te doen toekomen: (1) de ingebrekestelling van zaterdag 03 mei 2014 van de heer [naam]; (2) de reactie op voornoemde ingebrekestelling of anderszins de beschikking in de zin van artikel 4:18 van de Awb; (3) het verzoek om openbaarmaking van documenten ingevolge de WOB van
04 april 2014; (4) het primair besluit op het verzoek om openbaarmaking van documenten van 04 april 2014.”
Uit hetgeen in het verweerschrift en ter zitting door verweerder naar voren is gebracht leidt de rechtbank af dat verweerder zich feitelijk getest voelt door eiser. De rechtbank acht dit op zichzelf geen indicator van misbruik van procesrecht, maar merkt hierbij wel op dat als eiser specifiek deze documenten had willen ontvangen, hij hier ook expliciet om had kunnen (en wellicht moeten) verzoeken in het Wob-verzoek. Eiser verzoekt immers niet om een aantal documenten onder vraagpunt 11 van het Wob-verzoek, maar in feite om een heel archief, waardoor bij verweerder het gevoel kan ontstaan dat er hoe dan ook een bezwaarschrift zou volgen, ongeacht de wijze van beantwoording van het Wob-verzoek in het primaire besluit.
12. Verder heeft verweerder erop gewezen dat gemachtigde van eiser in plaats van de formele weg van procederen ook de informele weg had kunnen kiezen, maar dat deze weg door de gemachtigde van eiser niet is gekozen. De rechtbank wijst hierbij op het uitgangspunt dat het een ieder vrij staat rechtsmiddelen aan te wenden en procedures te starten en dat dit in de eerste en enige plaats de keuze van eiser en diens gemachtigde is. In het kader van misbruik van recht kan de rechtbank dit standpunt van verweerder echter wel volgen. Gelet op het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen in het primaire besluit elk vraagpunt afzonderlijk te beantwoorden en te voorzien van een uitgebreide motivering, kan er immers van uit worden gegaan dat verweerder niet bewust vraagpunt tien bij de beantwoording van de vraagpunten over het hoofd heeft gezien. In het kader van efficiëntie had het dan ook voor de hand gelegen dat gemachtigde van eiser via de informele weg, bijvoorbeeld telefonisch, hierover contact zou opnemen met verweerder. Nu (gemachtigde van) eiser hiervoor niet heeft gekozen, maar is gaan procederen, kan de rechtbank in het kader van misbruik van recht het standpunt van verweerder volgen dat deze handelwijze er alle schijn van heeft dat het eiser niet om het verkrijgen van informatie is te doen, maar dat de verzoeken zijn gedaan met het oogmerk dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen en proceskosten te kunnen innen.
13. Voorts valt de rechtbank op dat het Wob-verzoek is gedateerd op
30 september 2014, terwijl het stuk op 15 september 2014 (stempel van ontvangst) bij verweerder is binnengekomen. In het kader van misbruik van recht zou dit ertoe kunnen leiden dat de behandelaar van het verzoek ervan uit gaat dat hij 15 dagen later zou kunnen beslissen op het Wob-verzoek dan wanneer de eigenlijke ontvangstdatum wordt aangehouden. Dit kan op eenvoudige wijze tot termijnoverschrijding leiden, hetgeen, in het kader van een Wob-verzoek, financiële consequenties met zich kan brengen.
14. Nadat verweerder op 7 oktober 2014 heeft beslist, verstuurt eiser op 29 oktober 2014 een email naar verweerder met daarin een klacht vanwege het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek. Verweerder heeft hier vervolgens op 29 oktober 2014 gereageerd door aan te geven dat reeds op 7 oktober 2014 is beslist. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser aangegeven dat zich deze email en het besluit moeten hebben gekruist. De rechtbank leidt hieruit geen misbruik van recht af, maar acht het wel opmerkelijk dat het besluit per post blijkbaar tenminste 22 dagen onderweg zou zijn geweest naar Aruba. Daarnaast had gemachtigde van eiser er ook voor kunnen kiezen telefonisch contact op te nemen met verweerder of een informele mail te versturen naar verweerder, zonder hier direct een juridische lading (niet tijdig beslissen) aan te geven, waaraan ook weer financiële gevolgen verbonden kunnen worden.
15. De rechtbank merkt op dat de optelsom van factoren bepalend is voor de vraag of al dan niet sprake is van misbruik van procesrecht. Hoewel elke beroepsprocedure daarbij op de eigen merites te worden beoordeeld, wordt het feit dat ten aanzien van meerdere door gemachtigde van eiser gevoerde beroepsprocedures in het kader van de Wob (bij uitspraken van heden) is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, door de rechtbank wel meegewogen bij de vraag of sprake is van misbruik van recht in de onderhavige procedure. Dat bepaalde indicatoren in een specifieke zaak aan de orde waren en dat deze indicatoren bij deze zaak wellicht geen rol spelen, maar ook dat bepaalde indicatoren in deze zaak een rol spelen die in zaken van de andere uitspraken van heden wellicht geen rol hebben gespeeld, wil derhalve niet zeggen dat deze uitspraken geenszins bij de onderhavige zaak kunnen worden betrokken.
16. Gelet op het vorenstaande en alle misbruikindicatoren op zichzelf en in samenhang gewogen, is de rechtbank van oordeel dat gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Hij heeft die bevoegdheid derhalve gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Gemachtigde van eiser heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee gemachtigde van eiser de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van gemachtigde van eiser moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde van eiser de betrokken handelingen namens eiser heeft verricht en eiser hem daartoe heeft gemachtigd.
17. Het beroep is niet-ontvankelijk te achten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
w.g. Y.L.J. Damoiseaux,
griffier
w.g. A.W.P. Letschert,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.