In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam eisende partij] B.V. (hierna: TTI) en [gedaagde partij]. TTI vorderde schadevergoeding van [gedaagde partij] wegens onrechtmatig handelen, nadat deze op staande voet was ontslagen vanwege frauduleuze handelingen. De gedaagde, die sinds 2009 in dienst was bij Arte Espina B.V., werd beschuldigd van het indienen van frauduleuze btw-aangiften, wat resulteerde in schade voor de werkgever. Arte Espina was op 13 juni 2017 failliet verklaard, waarna TTI als inningsbevoegde pandhouder de procedure voortzette.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde partij] onrechtmatig had gehandeld jegens Arte Espina en dat hij gehouden was de daaruit voortvloeiende schade aan TTI te vergoeden. De gedaagde voerde aan dat zijn handelen niet aan hem kon worden toegerekend vanwege een gokverslaving, maar de kantonrechter oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was. De vordering van TTI tot schadevergoeding van € 371.933,98 werd toegewezen, evenals de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.