ECLI:NL:RBLIM:2018:6092

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2823
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kosten van bestuursdwang en invordering door waterschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de invordering van kosten van bestuursdwang door het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg. Eiser, een particulier, had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen vanwege het in strijd met de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas 2014 afgraven van een talud en het aanleggen van bloembakken in de beschermingszone van een waterkering. De kosten van de bestuursdwang, vastgesteld op € 21.838,59, werden door verweerder op eiser verhaald, waarbij een bedrag van € 17.646,24 werd ingevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.

Tijdens de zitting op 9 april 2018 heeft eiser aangevoerd dat er geen belangenafweging en redelijkheidstoets heeft plaatsgevonden in het bestreden besluit. Hij stelde dat de kosten niet redelijkerwijs op hem verhaald konden worden, gezien zijn financiële situatie en de omstandigheden rondom de overtreding. De rechtbank overwoog dat het bestuursorgaan in beginsel de kosten van bestuursdwang op de overtreder kan verhalen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onredelijk maken. Eiser heeft niet aangetoond dat er dergelijke omstandigheden waren, en de rechtbank oordeelde dat de hoogte van de kosten niet onredelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid de kosten van de bestuursdwang op eiser had kunnen verhalen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 17/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van de Weerdt),
en

het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigden: L.E.J.G. Jaspers-Dauven en ing. H.G.H. Sonnemans).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 21.838,59 en een bedrag van € 17.646,24 van eiser ingevorderd.
Bij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 27 juli 2016 (bestuursdwangbesluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd, ter zake het – in strijd met de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas 2014 – afgraven van een talud en metselen van bloembakken in de beschermingszone van de waterkering “Nattenhoven- [plaats] ”. De last strekt tot het in de oude staat terugbrengen van het talud voor 1 oktober 2016. In het bestuursdwangbesluit is bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op eiser worden verhaald.
2. Door eiser is niet tijdig aan de last voldaan. Verweerder heeft op 13 oktober 2016 bestuursdwang toegepast door het talud in de oude situatie te herstellen en heeft bij het primaire besluit de kosten van de toepassing van bestuursdwang tot een bedrag van € 17.646,24 van eiser ingevorderd.
3. Bij het bestreden besluit is het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte geen belangenafweging en geen redelijkheidstoets heeft plaatsgevonden en de kosten voor de toepassing van bestuursdwang niet in redelijkheid op hem kunnen worden verhaald. Als bijzondere omstandigheden noemt eiser de hoogte van het ingevorderde bedrag, zijn financiële draagkracht, het ontbreken van opzet, zijn constructieve houding bij het zoeken naar mogelijkheden om de situatie te legaliseren, de door hem in dat kader gemaakte kosten, en het feit dat eiser op 10 oktober 2016 nog heeft aangegeven dat hij de grond zelf wilde terugplaatsen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat in het bestreden besluit zijn verzoek tot vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar, ten onrechte is afgewezen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, van de Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
7. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
7.1
Ingevolge artikel 5:25, zesde lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
8. Verweerder heeft in het bestuursdwangbesluit bepaald dat de kosten van de uitvoering van de bestuursdwang voor rekening van eiser komen. Niet in geschil is dat het bestuursdwangbesluit onherroepelijk is, waardoor rechtens vaststaat dat de kosten die aan de effectuering van het bestuursdwangbesluit door verweerder zijn verbonden, ten laste van eiser komen. Gelet op het bepaalde in artikel 5:25, tweede en zesde lid, van de Awb, betreft het kostenbesluit slechts de hoogte van de kosten die voor rekening van eiser komen. De rechtbank vat het betoog van eiser aldus op dat hij van mening is dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het bedrag dat voor zijn rekening komt moet worden bepaald op nihil, althans op een lager bedrag dan € 17.646,24.
9. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1062), kan voor het maken van een uitzondering onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. De hoogte van de kosten van de bestuursdwang kan aanleiding geven om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien. Het is aan de aangeschrevene om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de kosten niet of niet geheel voor zijn rekening komen.
10. Niet in geschil is dat door eiser niet de maatregelen zijn getroffen die in het bestuursdwangbesluit van hem werden gevraagd. Anders dan eiser betoogt, kan dit hem worden verweten. Gelet hierop kan de mate waarin het algemeen belang is betrokken bij het ongedaan maken van de ontstane situatie, geen aanleiding geven voor het oordeel dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van eiser behoren te komen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643).
11. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de kosten evenmin aanleiding geven om van kostenverhaal af te zien. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het kostenbedrag tot stand is gekomen en de kosten per post gespecificeerd. De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten van de toepassing van bestuursdwang op eiser zijn verhaald en geen sprake is van onnodig gemaakte kosten of kosten ontstaan voor het verstrijken van de begunstigingstermijn. De rechtbank wijst er daarbij op dat een bedrag van € 4.192,35 (directiekosten en kosten contractmanager) door verweerder niet in rekening is gebracht en eiser ter zitting heeft verklaard de in het aanvullend bezwaarschrift onder punten 17 tot en met 23 genoemde gronden die zien op de hoogte van de kosten, waarnaar in het beroepschrift is verwezen, niet langer te handhaven. Door eiser is ook niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor het terugbrengen in de oorspronkelijke staat niet redelijk zijn. Verweerder heeft onweersproken verklaard dat de kosten van de aannemer zijn gebaseerd op een openbare aanbesteding, waarbij als voorwaarde gold om de dijken tegen de laagste kosten aan te leggen. Eiser heeft geen offerte of andere gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het herstel tegen lagere kosten had kunnen plaatsvinden. Voor zover eiser in beroep heeft aangevoerd dat minder vergaande herstelmogelijkheden (plaatsen stalen damwand of betonnen keerelementen) mogelijk waren, ziet dit betoog op de rechtmatigheid van het bestuursdwangbesluit en kan dit betoog in het kader van de toetsing van het bestreden besluit niet meer aan de orde komen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden die grond bieden om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. De afwezigheid van opzet aan de zijde van eiser kan in beginsel niet als een dergelijke omstandigheid gelden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:499). Dat geldt ook voor de financiële draagkracht van eiser (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3416). In dit verband wijst de rechtbank er bovendien op dat eiser ter zitting heeft bevestigd met verweerder een betalingsregeling te hebben getroffen waarbij hij maandelijks een bedrag van € 294,- betaalt. Eisers inspanningen om de situatie te legaliseren, het feit dat hij in dat kader kosten heeft gemaakt en zijn (tardieve) aanbod om na het verstrijken van de begunstigingstermijn alsnog zelf grond terug te plaatsen, vormen evenmin aanleiding om van kostenverhaal af te zien.
13. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de kosten van de bestuursdwang tot een bedrag van € 17.646,24 op eiser heeft kunnen verhalen. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.M.G. Rulkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.