3.3Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten: wat is er gebeurd?
In de vroege ochtend van 15 april 2017, omstreeks 1.48 uur, wordt in het [naam ziekenhuis] te Sittard-Geleen een zwaargewonde man binnengebracht. Ondanks levensreddende pogingen van de artsen, komt het slachtoffer om 2.30 uur te overlijden.
Ter plaatse horen verbalisanten van aanwezigen dat het slachtoffer is neergestoken of neergeschoten in [naam café] , gelegen aan de [adres] te Sittard. Het onderzoek neemt daarop pas een aanvang. De eigenaresse van [naam café] en haar dochter hebben namelijk niet de hulpdiensten gealarmeerd, maar zij hebben enkel contact gezocht met naasten van het slachtoffer. De broer [benadeelde partij 3] wordt bereikt en gaat met zijn vriend [getuige 2] naar [naam café] , waar hij het slachtoffer gewond aantreft en hem samen met [getuige 2] , per auto naar het ziekenhuis brengt.
Het slachtoffer blijkt te zijn [slachtoffer] en zijn lichaam wordt voor onderzoek in beslag genomen.
Er zijn verschillende forensische onderzoeken aan het lichaam van het slachtoffer verricht, zoals radiologisch onderzoek en sectie door het NFI. De patholoog [naam patholoog] heeft vastgesteld dat er sprake is van een inschot door het bekken, twee doorschoten aan de linker bovenarm en waarschijnlijk één schampverwonding aan de borstkas. Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld.
Zowel in relatie met het schotkanaal aan het bekken als de schotkanalen aan de linker bovenarm waren vitale structuren geperforeerd, onder andere twee grote vaten rechts in het bekken en een grote ader in de linker bovenarm. Het overlijden wordt volgens de patholoog zonder meer verklaard door algehele weefselschade door fors bloedverlies als gevolg van deze schotverwondingen. Verder was er sprake van ruwrandige huidscheuren aan het hoofd en voorhoofd bij leven ontstaan (tientallen minuten tot meerdere tientallen minuten oud letsel) en enkele oppervlakkige huidbeschadigingen aan de rechterhand die zowel het gevolg kunnen zijn geweest van stomp botsend geweld als ook van perforerend geweld zoals een schampverwonding.
In het lichaam van [slachtoffer] is tijdens de sectie een projectiel aangetroffen aan het einde van het schotkanaal aan het bekken. Na de sectie is dit projectiel (een kogel) overhandigd aan de politie. Op basis van onderzoek aan deze kogel is vastgesteld dat de massa en uiterlijke kenmerken van de kogel het best passen bij het kaliber 9mm Parabellum. Patronen van dit kaliber worden doorgaans verschoten met (semi)automatisch werkende pistolen en machinepistolen.
[naam café] is op 15 april 2017 omstreeks 4.30 uur als plaats delict aangemerkt en forensisch onderzoek is opgestart.In het proces-verbaal sporenonderzoek staat dat in de damestoiletruimte twee beschadigingen in de rechter tegelwand zijn aangetroffen. Uit de vorm en afmeting werd afgeleid dat dit waarschijnlijk schotbeschadigingen zijn, veroorzaakt met een vuurwapen. Uit verkregen informatie van de bewoonster (eigenaresse) bleek dat zij na het schietincident deze beschadigingen opgemerkt had en dat deze niet eerder in de wand hadden gezeten. Gezien dit sporenbeeld en de verkregen informatie is het aannemelijk dat de beschadigingen zeer recent zijn ontstaan.
Op de vloer van de damestoiletten, rechts onder de wasbak, is het restant van een koperen projectieldeel gevonden, vermoedelijk van een kogelmantel. In de linker damestoiletruimte, dichtbij het closet, is op de vloer ook een fragment van een koperen kogelmantel gevonden. Uit het aantreffen van de schotbeschadigingen en de munitiedelen werd afgeleid dat er op het damestoilet minimaal twee schoten zijn afgelost. Er waren geen aanwijzingen dat de schotbeschadigingen het gevolg waren van een ricochet. Ervan uitgaande dat de kogels rechtstreeks vanuit het wapen op de muur terecht zijn gekomen, kan worden geconcludeerd dat de schutter zich in de damestoiletruimte heeft bevonden of in de gang tussen het dames- en herentoilet direct bij de deur naar het damestoilet (het herentoilet zelf was niet in gebruik en de deur was dicht). Verder zijn op aanwijzing van de eigenaresse meerdere projectieldelen veiliggesteld in haar woonkamer boven de bar. Zij had deze projectieldelen na het schietincident uit de toiletruimte gehaald en in een asbak gelegd. Het betrof een fragment van een koperen kogelmantel en twee gedeeltes van een loden projectiel.Op de koperen mantel werden afvuursporen geconstateerd. Uit het forensisch onderzoek is tevens gebleken dat er bloed op de deur van het damestoilet zat en dat er bloed is weggepoetst in het gebied tussen het damestoilet en een aan de toiletten grenzend gedeelte van het café.
DNA
Er is DNA van de verdachte aangetroffen onder de vingernagels van de linker duim en linker ringvinger van het slachtoffer (matchkans kleiner dan één op één miljard).De bemonstering van de linker ringvinger betrof een bloedspoor.
Tussenconclusie
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [slachtoffer] op 15 april 2017 op het damestoilet van [naam café] te Sittard is beschoten met een vuurwapen van het kaliber 9 mm en dat hij aan de schietverwondingen is komen te overlijden.
Algemene overweging omtrent het nader te bespreken bewijs
De rechtbank stelt voorop dat het dossier de indruk wekt dat veel mensen weten wat er is gebeurd en wie de dader is, maar dat velen niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Zo is er door de eigenaresse van de bar en haar dochter aantoonbaar gelogen over de gebeurtenissen die avond, reden waarom de rechtbank hun verklaringen ook niet voor het bewijs bezigt. Andere getuigen hebben alleen informatie van horen zeggen of blijven vaag in hun verklaringen. Ook bevreemdt het de rechtbank dat kennelijk niemand in [naam café] aan het slachtoffer heeft gevraagd wat er is gebeurd en wie ervoor verantwoordelijk is, op het moment dat hij nog aanspreekbaar was. Toch zeer voor de hand liggende en prangende vragen als iemand zwaargewond wordt aangetroffen, zo komt het de rechtbank voor. Naar de beweegredenen hiervoor kan de rechtbank alleen maar gissen. Voorts blijkt dat veel over het incident is gesproken en dus mogelijk ook door verschillende getuigen onderling of met anderen, voordat zij verklaringen aflegden in het kader van het opsporingsonderzoek. Het daarmee in de regel gepaard gaande proces van onderlinge beïnvloeding kan ertoe leiden dat getuigen (bewust of onbewust) hun herinnering van de gebeurtenissen en hun verklaringen daarop aanpassen.
De rechtbank heeft vanwege deze omstandigheden de getuigenverklaringen in het dossier dan ook met de nodige behoedzaamheid bezien. De rechtbank acht het, zoals hierna zal worden gemotiveerd, verantwoord in ieder geval de navolgende (onderdelen van) verklaringen van getuigen voor het bewijs te gebruiken, in het bijzonder omdat deze veelal ondersteuning vinden in (onderdelen van) andere verklaringen of in ander bewijsmateriaal.
Vaststelling van het daderschap: wie heeft het gedaan?
Getuigen
Verbalisant [verbalisant] is omstreeks 2:45 uur in het [naam ziekenhuis] . Op de parkeerplaats hoort hij van [persoon 1] (die overigens niet bij het schietincident aanwezig was) dat de dader een Irakees uit Rotterdam is. De verbalisant treft vervolgens in het ziekenhuis [benadeelde partij 3] die verklaart dat hij zijn broer van [naam café] naar het ziekenhuis heeft gebracht. Hij zegt op dat moment ook dat een Irakees uit Rotterdam zijn broer heeft doodgeschoten.
De getuige [getuige 2] , die zich op 15 april 2017 ’s nachts met het slachtoffer en diens broer [benadeelde partij 3] in de auto bevond onderweg naar het ziekenhuis, is dezelfde dag omstreeks 18.00 uur door de politie gehoord. [getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] - het slachtoffer - goed en duidelijk antwoord kon geven op de vragen die gesteld werden. Toen hij in de auto aan [slachtoffer] vroeg wat er nu gebeurd was, reageerde deze enkel met het woord: ‘Irakees’.
De getuige [getuige 3] omschrijft het slachtoffer als haar beste vriend. Zij heeft verklaard dat ze op 15 april 2017 omstreeks 00.32 uur met [slachtoffer] heeft geappt en zij heeft hiervan een screenshot getoond.
De berichtgeving is als volgt:
[slachtoffer] ( [slachtoffer] ):
Heey zusje
Ik kom zo [naam café] als je ziet dat er problemen komen met mij doe flikker [bijnaam verdachte] dan bel stief zeg kom om de hoek bij [locatie]
[getuige 3] :
Ik ben niet bij [naam café]
Wat is er dan?
[slachtoffer] ( [slachtoffer] ):
Oh oke
Ja nee ik ga daar naar toe
En die homo is daar
Darom vroeg ik dat
[getuige 3] :
Ja dab ga niet
[slachtoffer] ( [slachtoffer] ):
Jewell
[getuige 3] :
Je weet hoe hun zijn
[slachtoffer] ( [slachtoffer] ):
Ik wil hem.lesje leren
Dan weten hun niwt hoe ik ben
[getuige 3] :
Dan als hij alleen is niet met al die andere er bij
Dat gaat niet goed
[slachtoffer] ( [slachtoffer] )
Ja maak je geen zorgen
Sms stief alvast
Laat hem weten
Op 10 april 2018 heeft [getuige 3] bij de rechter-commissaris een nadere verklaring afgelegd. Zij heeft bij die gelegenheid over bovenstaande app-berichten nader verklaard dat [slachtoffer] een afspraak had met [bijnaam verdachte] bij [naam café] . [bijnaam verdachte] is volgens haar de verdachte. Ze weet dat [slachtoffer] en [bijnaam verdachte] ruzie hebben gehad en dat er spanning tussen hen was. [slachtoffer] heeft een keer gezegd dat het om geld ging, dat [bijnaam verdachte] geld van hem had gestolen. Ze heeft [slachtoffer] gewaarschuwd omdat ze wist dat ze ruzie hadden en vanwege de manier waarop [slachtoffer] haar berichtte. Ze had verhalen gehoord over de jongens die daar altijd zaten en ook vanwege de manier waarop ze die jongens zelf heeft horen praten, leek het haar niet verstandig als [slachtoffer] daarnaartoe zou gaan. Ze doelt dan op bedreigingen. Ook heeft ze verklaard dat [slachtoffer] had gezegd dat [bijnaam verdachte] geld van hem had gestolen en dat hij hem daarom een lesje wilde leren.
De getuige [getuige 4] heeft eveneens verklaard dat [slachtoffer] en [bijnaam verdachte] ruzie hadden. [bijnaam verdachte] is volgens hem een jongen uit Utrecht, die hij kent van [naam café] . [getuige 4] beschouwde [slachtoffer] als een soort neef. Over de ruzie heeft hij verklaard dat beide jongens in [naam café] kwamen en ruzie hadden over een geldbedrag, iets van € 1.100, er ontstond een kat- en muisspel en vervolgens probeerde [slachtoffer] de jongens te mijden, de Irakees en vrienden van deze jongen. Er was door die ruzie ook spanning in [naam café] , omdat het mensen bezighield en mensen er een mening over hadden. [getuige 4] heeft nog geprobeerd om de ruzie tussen [slachtoffer] en [bijnaam verdachte] te sussen door middel van gesprekken met [slachtoffer] in de auto en telefonisch. Tijdens zijn verhoor stuurt hij de chatgesprekken tussen hem en [slachtoffer] aan de verbalisant door. Hieruit volgt dat [getuige 4] op 25 maart 2017 aan [slachtoffer] heeft gevraagd wanneer hij geld voor [bijnaam verdachte] kon ophalen. [slachtoffer] laat op
26 maart 2017 ’s nachts weten dat hij morgen geld aan [getuige 4] geeft en dat [getuige 4] het dan aan ‘hem’ moet geven. Als [getuige 4] vraagt hoe laat hij het geld moet oppikken en wat de bedoeling is, bericht [slachtoffer] hem terug dat hij zich heeft bedacht, dat hij ‘hem’ niks geeft en dat het oorlog is nu, omdat ‘hij’ geen respect had aan de telefoon.
[getuige 4] heeft verder verklaard dat hij een uur voor de moord nog contact had met [slachtoffer] . Die zei toen: “Luister broer, ik hou van je, zeg tegen mijn moeder dat haar zoon heeft gestreden als een kerel en zeg dat ik van haar hou als ik er morgen niet meer ben.” De getuige heeft vervolgens geëmotioneerd verklaard dat hij dacht dat ze er de dag erna om zouden lachen. Uit een als bijlage bijgevoegd screenshot van zijn telefoon blijkt inderdaad dat het laatste telefoongesprek met [slachtoffer] op 15 april 2017 om 00.11 uur heeft plaatsgehad.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 15 april 2017 omstreeks 22:30 uur in [naam café] aankwam. Rond 00:45 uur arriveerde [slachtoffer] , die door de getuige als zijn vriend werd beschouwd, in [naam café] . Ongeveer 20 minuten later hoorde de getuige ineens knallen.
Uit de opnames van de verhoren van de getuige [getuige 1] , die zijn uitgeluisterd en integraal zijn vertaald door een tolk, blijkt dat deze getuige zich op 19 april 2017 bij de politie heeft gemeld en - samengevat - heeft verklaard:
“Die persoon had € 1.400,00 van hem tegoed. De andere kwam binnen en had niets in de gaten. Hij had een mes bij zich en de ander had een pistool bij zich, 9 mm. Toen hij het toilet binnenging, trok de ander direct op hem. Hij was bij mij de persoon. Hij was bij mij in het café in Geleen.” Als de politie vraagt hoe noem je hem ook alweer, zegt de getuige ‘Irakees’. Volgens de tolk moet ‘trekken’ in deze context worden begrepen als slaan, steken of schieten. Als de politie doorvraagt hoe [getuige 1] aan deze informatie komt, verklaart deze samengevat het volgende:
“De jongens hebben het me verteld. De Irakees was op 14 april 2017 bij mij in het café in het centrum van Geleen. Ik wilde niet met hem meegaan, de Irakees. Ik bleef in de bar. Hij ging met die twee jongens van Geleen, [persoon 2] en [persoon 3] . Ik zei tegen [persoon 2] je moet niet met mensen meegaan. Zij waren in [naam café] met hem. Ze zijn met de auto gegaan, met z’n drieën in een grijze Ford Fiesta van [persoon 3] . De getuige verklaart verder dat de Irakees altijd een 9 mm wapen bij zich heeft en dat hij dit wapen die avond ook heeft gezien. Hij verklaart dat [persoon 2] en [persoon 3] hem die avond/nacht hebben gezegd wat er is gebeurd. De getuige was toen thuis. Ze hebben hem gebeld en hij is naar beneden gegaan. Ze kwamen geschrokken aan die arme jongens.Als [getuige 1] tijdens het tweede verhoor op 1 juni 2017 een foto wordt getoond van de verdachte, verklaart hij dat dit de Irakees is waarover hij heeft verklaard.
[persoon 2] heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij de avond van
14 april 2017 in een café in Geleen was en daarna met [persoon 3] - die volgens getuige dezelfde persoon kan zijn als de door [getuige 1] ‘ [persoon 3] ’ genoemde persoon - naar [naam café] is gegaan in [persoon 3] grijze Ford Fiesta.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij een conflict met [slachtoffer] had, dat hij die bewuste avond in [naam café] is geweest, [slachtoffer] [naam café] heeft zien binnenkomen en hem heel kort heeft gesproken. Verdachte verklaart dat hij [bijnaam verdachte] werd genoemd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt allereerst dat vaststaat dat daar waar in de gebezigde bewijsmiddelen het woord of de bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’ wordt gebruikt, uit de verklaringen op zichzelf, in onderlinge samenhang beschouwd en in de context van het dossier bezien, vastgesteld kan worden dat daarmee verdachte bedoeld wordt.
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien stelt de rechtbank voorts vast dat [slachtoffer] een lopend conflict had met verdachte, dat naar zeggen van [slachtoffer] was uitgedraaid op ‘oorlog’. Aan [getuige 4] en [getuige 3] heeft [slachtoffer] om respectievelijk 00:11 uur en 00:32 uur laten weten dat hij die avond (van 14 op 15 april 2017) [bijnaam verdachte] zou opzoeken in [naam café] en dat hij zich gereed maakte voor een confrontatie. Dit was zeer kort voorafgaand aan het schietincident. Uit de verklaring van [getuige 5] blijkt immers dat [slachtoffer] rond 00:45 uur in [naam café] arriveerde.
[slachtoffer] hield er kennelijk ook rekening mee dat hij er de dag erna niet meer zou zijn, blijkens de verklaring van [getuige 4] . Aan [getuige 3] liet hij weten wie ze moest waarschuwen. De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar aangevoerd dat het conflict met [slachtoffer] was afgekoeld en op de betreffende avond snel was uitgesproken (waarbij zij elkaar een handdruk en een omhelzing hebben gegeven), maar die verklaring acht de rechtbank in het licht van bovenstaande niet aannemelijk.
Voorts overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het slachtoffer onderweg naar het ziekenhuis ‘Irakees’ heeft geantwoord op de vraag wat er was gebeurd.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat verdachte op de avond van 14 april 2017 beschikte over een vuurwapen van het kaliber 9 mm, dat verdachte met twee anderen onder wie [persoon 2] in een grijze Ford Fiesta vanuit Geleen naar [naam café] is gereden en dat verdachte degene is die heeft geschoten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van [getuige 1] voldoende steun vindt in het dossier, zoals in onderdelen van de verklaring van [persoon 2] bij de rechter-commissaris. Ook verdachte zelf heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij die avond inderdaad vanuit Geleen naar Sittard is gegaan en dat [persoon 3] de beschikking heeft over een grijze Ford Fiesta. Dat [getuige 1] zich, zoals de raadsman verder naar voren heeft gebracht, vergist heeft in een tijdstip, maakt naar het oordeel van de rechtbank zijn verklaring niet onbruikbaar.
Ten slotte is onder de vingernagels van [slachtoffer] DNA van de verdachte aangetroffen. De rechtbank acht het gezien de vindplaats van het DNA in een bloedspoor ónder de vingernagels van de línkerhand van het slachtoffer niet aannemelijk dat dit DNA is overgebracht door het geven van een handdruk en een omhelzing. Bovendien kan het aangetroffen DNA geen overblijfsel zijn van een eerdere ontmoeting tussen beiden, omdat slachtoffer en verdachte elkaar volgens de verklaring van verdachte ter zitting al enige tijd voorafgaand aan de nacht van 14 op 15 april 2017 niet meer hadden gezien.
De rechtbank acht op basis van voornoemde wettige bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten.
Het dossier noch de verklaring van de verdachte geeft aanleiding voor een alternatieve lezing van de bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Hoewel het gebruikte vuurwapen nooit is aangetroffen, volgt uit de bewezenverklaring van feit 1 dat de verdachte – als dader van het schieten op [slachtoffer] – op 15 april 2017 over een vuurwapen en munitie heeft beschikt. Uit het onderzoek aan de kogel, die in het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, blijkt dat het moet gaan om een vuurwapen en munitie van categorie II of III van de Wet wapens en munitie. Ook feit 2 acht de rechtbank daarom bewezen.
Juridische kwalificatie: Opzet? Medeplegen? Moord of doodslag?
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in een kleine toiletruimte meerdere malen in het lichaam van het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank overweegt dat deze gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een handeling die erop gericht was het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft doodgeschoten.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het verwijt dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld. De rechtbank acht dit bestanddeel daarom niet bewezen.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die vóór of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De rechtbank acht met de officier van justitie niet bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade bij verdachte, aangezien hiervoor concrete aanwijzingen ontbreken.