In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met de stichting Mee Zuid-Limburg, waarbij hij tevens aanspraak maakt op een billijke vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De werknemer is sinds 2 juli 2013 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en is volledig uitgevallen sinds 26 januari 2016. De stichting heeft in januari 2018 een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een minnelijke regeling te komen. De kantonrechter heeft de procedure op 26 maart 2019 mondeling behandeld en de beschikking is op 3 april 2019 gegeven.
De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, maar dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, wat een voorwaarde is voor het toekennen van een billijke vergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek om een billijke vergoeding af, omdat de werkgever haar verplichtingen correct is nagekomen en er geen omstandigheden zijn die duiden op ernstig verwijtbaar handelen. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst gaat in op 1 mei 2019, en partijen dragen ieder hun eigen proceskosten. De werknemer heeft de mogelijkheid om zijn verzoek tot ontbinding in te trekken tot 15 april 2019.