In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap ADVOCATENPRAKTIJK [naam] B.V. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon en nevenvorderingen, omdat zij sinds 1 januari 2019 geen loon meer ontving. De werknemer was sinds 20 november 2018 ziek, maar de bedrijfsarts had in een terugkoppelingsadvies aangegeven dat er geen medische beperkingen waren en dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De werkgever had de arbeidsovereenkomst per e-mail beëindigd, wat de werknemer als een opzegging beschouwde. De kantonrechter oordeelde dat de zaak niet geschikt was voor behandeling in kort geding, omdat nader feitenonderzoek en bewijslevering noodzakelijk waren om de vordering van de werknemer te beoordelen. De kantonrechter weigerde de gevraagde voorlopige voorziening en wees de vordering van de werknemer af, met de overweging dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de vordering in een bodemprocedure kans van slagen had. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.