Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of de sluiting van de woning al dan niet opgeschort moet worden tot op het door verzoekster tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoekster heeft verzocht.
3. Op 28 november 2019 is de politie binnengetreden in de woning. Verzoekster huurt deze woning van woningstichting Servatius. In de hal van de woning hoorde de verbalisant die de woning is binnengetreden een zoemend geluid dat afkomstig was van de eerste verdieping. Ook rook deze verbalisant een sterke hennepgeur. Op de eerste verdieping hoorde de verbalisant dat het zoemende geluid van achter een deur kwam die was afgesloten. Verzoekster zei dat haar vriend, [voorletter] [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de sleutel van deze kamer had en heeft hem gevraagd ter plaatse te komen. [naam 2] heeft deze deur geopend, waarna in deze kamer een hennepdrogerij werd aangetroffen met daarin 13,462 kg volledig gedroogde hennep. [naam 2] verklaarde na de ontdekking van de hennepdrogerij dat deze aan hem toebehoorde.
4. Op 6 januari 2020 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft de burgemeester hetgeen onder 3. is weergegeven ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft daarover op 20 januari 2020 een zienswijze gegeven.
5. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten zoals onder het kopje “Procesverloop” is aangegeven. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
8. Hetgeen onder 7. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan én of zij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
De bevoegdheid tot sluiting
9. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
10. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Lokalen en woningen (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
In de beleidsregel is bepaald dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, de woning bij softdrugs wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933), overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekster om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd. 12. Op grond van de stukken in het dossier is voldoende vast komen te staan dat in de woning van verzoekster 13,462 kg hennep is aangetroffen. Gelet daarop heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De bevoegdheid van de burgemeester om verzoekster op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang te mogen opleggen staat daarmee vast. De voorzieningenrechter overweegt dat deze bepaling niet vereist dat verzoekster kennis moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en/of dat zij betrokken moet zijn geweest bij de verkoop ervan. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat zij niet wist dat de verdovende middelen zich in zijn woning bevonden, omdat zij niet op de hoogte was van wat haar vriend in haar woning bewaarde, is voor het vaststellen van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang dan ook niet relevant.
13. Verzoekster betoogt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (drugsgerelateerde) overlast of verstoring van de openbare orde. Dit betoogt faalt. Voor het ontstaan van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid is namelijk niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van de verdovende middelen tot concrete overlast, verstoring van de openbare orde, alsmede het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat leidt (zie de uitspraken van de Afdeling van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562 en 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2401). Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het sluiten van de woning
14. In de hennepdrogerij in de woning is 13,462 kg hennep aangetroffen. In de beleidsregel is vastgesteld dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, de woning bij softdrugs wordt gesloten voor de duur van drie maanden. De sluiting van de woning door de burgemeester voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met de beleidsregel.
15. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). 16. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen 13,462 kg hennep is een zeer grote handelshoeveelheid. De burgemeester beschouwt het aantreffen van deze hoeveelheid niet ten onrechte als een ernstig geval. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat alleen al daarom sluiting van de woning gerechtvaardigd is. In dit verband overweegt zij dat hennepplanten – dus softdrugs – zijn aangetroffen in de woning en dat daarom de noodzaak om tot sluiting over te gaan minder groot is dan in het geval harddrugs waren aangetroffen in de woning. Ook onderkent de voorzieningenrechter dat de noodzaak tot sluiting van de woning over te gaan, minder groot is dan wanneer sprake is van recidive of wanneer de woning in een kwetsbare woonwijk is gelegen. Nu daarvan in deze zaak niet is gebleken, zijn dat omstandigheden die maken dat het sluiten van de woning in dit geval minder noodzakelijk is dan in gevallen waarin wel sprake is van recidive of de woning in een kwetsbare wijk is gelegen. Daar staat tegenover dat de voorzieningenrechter de burgemeester kan volgen in haar stelling dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, omdat het zichtbaar sluiten van de woning door de burgemeester voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen. Het aantreffen van de hennepdrogerij met daarin de grote hoeveelheid hennep is een omstandigheid die maakt dat sluiting van de woning noodzakelijk is, zoals de burgemeester niet ten onrechte stelt.
17. In verband met het beoordelen van de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uit de overgelegde stukken is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van aan de drugshandel gerelateerde overlast of feitelijke drugshandel vanuit de woning. Evenmin zijn in de woning attributen aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woning. Tegen de achtergrond dat in de woning een hennepdrogerij met 13,462 kg hennep is aangetroffen en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door de burgemeester voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk.
18. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woning evenredig is. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hiervan kan sprake zijn als verzoekster niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in haar woning (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake. Verzoekster bewoont de woning waarin de hennepdrogerij is aangetroffen en in deze hennepdrogerij is een grote handelshoeveelheid hennep aangetroffen. Daarbij komt dat door de verbalisant die de woning is binnengetreden een zoemend geluid werd gehoord dat afkomstig bleek te zijn van de apparatuur in de kamer waarin de hennepdrogerij was opgebouwd én dat het in de woning sterk naar hennep rook. 20. Over de gevolgen van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekster de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekster een bijzondere binding heeft met de woning. Dat in de woning vanwege de spierziekte waaraan verzoekster lijdt een traplift is aangebracht, maakt dit niet anders. Verzoekster (en haar dochter) kan/kunnen namelijk in een gelijkvloerse woning wonen en niet enkel in een woning met een traplift. Hetzelfde geldt voor de aanpassingen – het verlagen van de vloer en aanpassingen in de douche – die in de badkamer van de woning zijn verricht. Ook dit maakt niet dat verzoekster een bijzondere binding heeft met de woning. Dat bij verzoekster sprake is van medische aandoeningen neemt de voorzieningenrechter aan. Verzoekster heeft echter niet – bijvoorbeeld met een medische verklaring – onderbouwd dat sprake is van dusdanige medische beperkingen dat zij niet (tijdelijk) in een woning zou kunnen wonen waarvan de badkamer niet is aangepast. Verzoekster betoogt tevens dat zij vreest dat haar dochter uit balans raakt indien zij en verzoekster zouden moeten verhuizen. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter kan de burgemeester namelijk volgen in haar standpunt dat het verzoek verlening ondertoezichtstelling waarnaar verzoekster ter onderbouwing van haar betoog verwijst, dateert van 4 maart 2014. Het betoog van verzoekster dat de situatie van haar dochter niet veranderd is ten opzichte van de situatie die in het hiervoor genoemde verzoek is beschreven, is niet onderbouwd. Daarbij komt dat de dochter van verzoekster inmiddels
18 jaar oud is en uit de stukken niet blijkt dat zij niet in een andere woning zou kunnen wonen dan in de woning van verzoekster. Tot slot faalt het betoog van verzoekster dat zij nergens anders woonruimte zou kunnen vinden, nu zij dit betoog op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat het niet duidelijk is welke inspanningen verzoekster heeft gedaan en of het echt onmogelijk is om alternatieve woonruimte te vinden.
21. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten en dat zij ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van
drie maanden acht de voorzieningenrechter noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Eveneens acht zij het sluiten van de woning voor de duur van drie maanden evenredig.
22. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal de sluiting van de woning dus niet opschorten tot de burgemeester op het door verzoekster gemaakte bezwaar heeft beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.