Uitspraak
RECHTBANK limburg
stegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve als volgt.
7.Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
11.Eisers hebben beroep ingesteld op de hierna te bespreken gronden.
14.Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van
betrokkenheidniet heeft geconcretiseerd wat de relatie zou zijn tussen [eiseres sub 1] als zijnde de betrokkene en de gepleegde Opiumwetdelicten, te weten de geconstateerde hennepplantages. Heeft [eiser sub 2] de Opiumwetdelicten zelf gepleegd en bestaat er een relatie tussen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] of zijn deze gepleegd door een ander en staat deze in relatie tot [eiseres sub 1] ? Het LBB draait ten onrechte hieromheen in zijn advies. Op zich is het aannemelijk dat in 2012 en 2014 strafbare feiten zijn gepleegd, nu in de onroerende zaak van de ouders van [eiser sub 2] op verschillende momenten en door verschillende personen hennepplantages zijn aangelegd. Het LBB baseert dit op justitiële gegevens. Vaststaat dat in alle gevallen de hennepplantages zijn aangelegd door derden. Gesteld noch gebleken is dat [eiser sub 2] direct of indirect een eigen hand heeft gehad in enige hennepplantage. Met de vage term
betrokkenheidwordt op zijn hoogst een bepaalde relatie met die hennepplantages gesuggereerd. Dergelijke termen halen niet eens de bewijsmaatstaf redelijk vermoeden omdat er geen enkel begin van bewijs is. Het heeft er alle schijn van dat een deskundige met juridische toverspreuken handen en voeten probeert te geven aan kenbare onderbuikgevoelens. Het LBB interpreteert feiten en dat is bij uitstek het formuleren van een vermoeden. Dat is ruimschoots onvoldoende voor de in dit geval geldende bewijsmaatstaf aannemelijkheid of redelijk vermoeden. Volgens eiseres wordt het advies op dit punt al helemaal onnavolgbaar omdat verweerder stelt dat hij een redelijk ernstig vermoeden heeft van die betrokkenheid, maar dat dit niet echt een rol speelt voor de conclusie van een ernstig gevaar. Dit omdat de door [eiseres sub 3] gepleegde strafbare feiten voldoende zijn. Hiermee is niet helder of de Opiumwetdelicten wel of niet meetellen bij de gevaarconclusie. Wanneer deze niet meetellen dienen zij evenmin te worden meegenomen in de besluitvorming, aldus eisers.