Overwegingen
1. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Uit de door de politie, eenheid Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, op
23 juni 2020 opgemaakte bestuurlijke rapportage volgt dat op 11 juni 2020 werd binnengetreden in de woning in de [adres] te [woonplaats] . Aanleiding was een andere strafzaak waarbij toegang tot de woning is verkregen op grond van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Stichting Wonen Limburg is eigenaar van de woning. Verzoeker is huurder van deze woning. De woning betreft een appartement. De politie constateerde dat er in de woning 47,2 gram cocaïne, 23 stuks XTC en 8,5 gram heroïne is aangetroffen. De drugs bevonden zich in de woonkamer in een kast naast de televisie. Tevens lag er bij de aangetroffen drugs een weegschaaltje. Naast deze verdovende middelen zijn er in de woning een tweetal wapens aangetroffen. Een replica AK-47 en een handvuurwapen.
4. Gelet op de onder 3. genoemde bevindingen heeft verweerder bij brief van
15 juli 2020 gericht aan Stichting Wonen Limburg (en in kopie aan verzoeker op
13 augustus 2020) medegedeeld voornemens te zijn de woning aan de [adres] te [woonplaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gedurende drie maanden te sluiten. Verzoeker is hierbij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze uiterlijk 4 september 2020 kenbaar te maken.
5. Verzoeker heeft op 3 september 2020 een zienswijze ingediend, waarin hij uitdrukkelijk bestrijdt dat er harddrugs zijn aangetroffen. Volgens verzoeker zijn er geen cocaïne, heroïne of xtc-pillen aangetroffen. Er wordt verwezen naar het politieonderzoek, zonder overlegging van controleerbare stukken. Verzoeker bestrijdt ook dat er een weegschaaltje in de woning is aangetroffen. Evenmin zijn een tweetal wapens aangetroffen. Verweerder was dan ook niet bevoegd tot sluiting over te gaan. Er zijn geen verdovende middelen aangetroffen, laat staan dat er indicaties zijn voor handel daarvan. Verweerder heeft bovendien verzuimd een belangenafweging te maken. Een sluiting heeft graverende gevolgen voor verzoeker. Verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing.
6. De zienswijze van verzoeker heeft niet geleid tot het innemen van een ander standpunt door verweerder. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn standpunt de woning aan de [adres] te [woonplaats] te sluiten voor een periode van drie maanden gehandhaafd. De aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen, de wapens en de weegschaal duiden volgens verweerder op een ruime handelshoeveelheid en tevens een ernstig geval waarbij volgens vaste jurisprudentie mag worden overgegaan tot sluiting van de woning. Dat verzoeker graverende gevolgen ondervindt van een eventuele sluiting is volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid die maakt dat niet overeenkomstig de beleidsregel zou moeten handelen. Verweerder kon onder de gegeven omstandigheden niet volstaan met een waarschuwing en wijkt niet af van het Damoclesbeleid Stein 2011 (artikel 3, vijfde lid). Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot het afzien van het opleggen van een last onder bestuursdwang. Verzoeker heeft op 19 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Adressering bestreden besluit
7. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat op grond van artikel 5:24, derde lid, van de Awb de last onder bestuursdwang bekend wordt gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Aan verzoeker is met een (kopie)brief van 13 augustus 2020 medegedeeld dat verweerder voornemens is de woning aan de [adres] te [woonplaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gedurende drie maanden te sluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker vervolgens in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven en dat verzoeker van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Nu verzoeker hierdoor niet in zijn belangen is geschaad treft hetgeen verzoeker ten aanzien van de adressering heeft aangevoerd geen doel.
De bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten.
8. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is dan wel een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a voorhanden is. Cocaïne, XTC en heroïne staan vermeld op lijst I van de Opiumwet.
9. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de verweerder het “Damoclesbeleid Stein 2011” (het Damoclesbeleid) vastgesteld. In het Damoclesbeleid (artikel 3, vijfde lid) is bepaald dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs de woning zonder waarschuwing gesloten wordt voor drie maanden.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933), overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) bevestigd. 11. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de sluiting van de woning aan de baseert op de bestuurlijke rapportage waarin staat dat 47,2 gram cocaïne, 23 stuks XTC en 8,5 gram heroïne, een weegschaaltje en een tweetal wapens, een replica AK-47 en een handvuurwapen is aangetroffen. Verzoeker stelt dat dit niet is aangetroffen. Volgens hem zijn de gestelde cocaïne en heroïne niet aangetroffen. Verzoeker heeft een rapport NFIDENT van de Forensische Opsporing Politie Eenheid Limburg overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat de onderzochte stoffen positief testten op MDMA en (de andere onderzochte stoffen) niet positief testten op cocaïne en/of heroïne maar wel op lidocaïne. De bevoegdheid tot sluiting kan, zo is er zitting namens verzoeker aangevoerd, volgens verzoeker hooguit zijn gebaseerd op de 23 XTC-pillen. Weliswaar is er dan een bevoegdheid tot sluiting maar verzoeker vindt deze echter op basis van diverse omstandigheden onevenredig.
12. Dat er cocaïne en heroïne is aangetroffen in de woning van verzoeker staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niet vast. Het door verzoeker overgelegde rapport wekt twijfel aan de bestuurlijke rapportage en hetgeen in de woning van verzoeker is aangetroffen. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat het door verzoeker overgelegde rapport NFIDENT ziet op de in de woning van verzoeker aangetroffen (vermoedelijke) drugs. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting volstaan met de stelling dat zij niet weet wat lidocaïne is. Zij heeft niet uitgelegd hoe het kan dat in de bestuurlijke rapportage staat dat de in de woning van verzoeker aangetroffen drugs positief testten op cocaïne en heroïne, terwijl in het door verzoeker overgelegde rapport staat dat het lidocaïne betreft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee de gerezen twijfel over hetgeen is aangetroffen, niet is weggenomen. Hoewel verweerder in beginsel inderdaad mag uitgaan van de juistheid van een bestuurlijke rapportage van politie, op ambtsbelofte opgemaakt, kan dat in het onderhavige geval, bij de huidige stand van zaken, gelet op het rapport van NFIDENT, niet.
13. Gelet op het aantreffen van de hiervoor genoemde hoeveelheid MDMA in de woning van verzoeker heeft verweerder (in beginsel) echter mogen aannemen dat dit deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De bevoegdheid van verweerder om verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen ter zake de woning, staat daarmee vast.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het sluiten van de woning.
14. De sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met het beleid van verweerder. Het voorgaande betekent niet dat verweerder zonder meer zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. De burgemeester moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251). 15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ten aanzien hiervan niet alle feiten en omstandigheden voldoende in kaart gebracht. Verzoeker heeft, weliswaar pas hangende de voorzieningenprocedure, diverse bijzondere omstandigheden naar voren gebracht waarop verweerder onvoldoende is ingegaan in zijn verweerschrift en op zitting. Zo heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat hij alleenstaand is, hij geen sociaal vangnet heeft en opvang en/of woonruimte bij familie, vrienden en kennissen niet aan de orde is. Verder stelt verzoeker dat hij een kwetsbaar persoon is, hij begeleidt wordt door kracht in zorg, en het voor hem van belang is dat hij een vaste veilige thuishaven heeft. Een verklaring van verzoekers zorgcoach bevindt zich in de stukken. Daarnaast speelt er een omgangsverzoek betreffende verzoeker en zijn dochter en loopt een onderzoek door de Raad voor de kinderbescherming hierover, een sluiting van de woning zal hierop van negatieve invloed zijn. Daarnaast moet verzoeker ook financieel als een kwetsbare persoon worden beschouwd, omdat hij onder beschermingsbewind staat en een WAJONG-uitkering geniet. Ter zitting is verder toegelicht, dat een sluiting voor verzoeker geen sluiting voor enkel de duur van drie maanden inhoudt, maar een volledig verlies van zijn woning, en dat hij op een zwarte lijst zal worden geplaatst. Verweerder heeft dat ter zitting niet weersproken. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook hier niet kunnen volstaan met de stelling dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor moet worden afgeweken van het beleid en zou moeten worden volstaan met een waarschuwing. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de gevolgen van een woningsluiting bijzonder zwaar kunnen zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:RVS:2016:2840).
16. Gelet op de twijfel over de aangetroffen verdovende middelen in de woning bij verzoeker, het ontbreken van een gemotiveerde belangenafweging en de mogelijkheid dat verzoeker na de sluiting niet meer kan terugkeren naar de woning, heeft de voorzieningenrechter twijfels of de sluiting evenredig is. En dat betekent dat de voorzieningenrechter ook twijfels heeft of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven.
17. Verweerder moet in de nog te nemen beslissing op bezwaar met inachtneming van wat hiervoor is overwogen meer onderzoek doen naar de beantwoording van de vraag of de sluiting evenredig is en een hierop toegespitste motivering geven. Gelet op de bijzondere omstandigheden van verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang dat verzoeker heeft bij het achterwege laten van de sluiting op dit moment zwaarder weegt dan het belang dat de burgemeester heeft bij sluiting op korte termijn. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen. De voorzieningenechter schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat de woning in ieder geval open blijft totdat zes weken zijn verstreken na de bekendmaking aan verzoeker van de beslissing op bezwaar.
18. Verweerder dient het aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,– en wegingsfactor 1).