ECLI:NL:RBLIM:2021:9212

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/2183
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over hulp bij het huishouden

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 7 december 2021, staat de vraag centraal of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Eiseres had eerder hulp bij het huishouden aangevraagd in het kader van de Wmo 2015, maar het college had haar verzoek op 4 augustus 2021 ongegrond verklaard. Eiseres stelde beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat er op het moment van de uitspraak geen reëel en actueel belang meer was voor een inhoudelijke beoordeling. Dit kwam doordat de hulp bij het huishouden inmiddels was verlengd en verhoogd naar 217 minuten per week, met ingang van 15 november 2021. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen schade had geleden en dat de hulp niet met terugwerkende kracht kon worden verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat een principiële uitspraak niet kan worden gevraagd enkel vanwege de betekenis ervan. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak dat dit belang actueel en reëel moet zijn.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Day)

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden in natura in het kader van de Wmo 2015 toegekend voor 119 minuten per week, voor de periode van 16 november 2020 tot en met 15 februari 2021.
Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden in natura in het kader van de Wmo 2015 toegekend voor 217 minuten per week, voor de periode van 21 december 2020 tot en met 20 april 2021.
Bij besluit van 24 maart 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden in natura in het kader van de Wmo 2015 toegekend voor 124 minuten per week, voor de periode 22 april 2021 tot en met 21 juli 2021. Daarbij is overwogen dat de hulp daarna wordt gestopt.
Bij besluit van 4 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het is de rechtbank, naar aanleiding van informatie van verweerder, gebleken dat de hulp bij het huishouden aan eiseres feitelijk ook na 21 juli 2021 is voortgezet voor
124 minuten per week. Eiseres heeft op 10 juni 2021 een nieuwe melding gemaakt bij verweerder op grond van de Wmo 2015. Deze nieuwe melding heeft geleid tot het besluit van 4 november 2021 waarbij verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden in natura heeft toegekend voor 217 minuten per week vanaf 15 november 2021 voor onbepaalde tijd. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres momenteel niet in staat is de zware huishoudelijke taken als ook de wasverzorging te doen. De echtgenoot van eiseres is momenteel wegens (dreigende) overbelasting eveneens niet in staat deze taken in het kader van de gebruikelijke hulp van eiseres over te nemen.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dit betreft niet de vraag of de rechtszoekende gelijk heeft. Het gaat erom dat de rechtszoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. De vraag of er procesbelang is, wordt daarom beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep [2] .
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres onder meer aangevoerd dat er nog steeds sprake was van procesbelang, omdat er op dat moment nog zes dagen resteerden totdat de hulp bij het huishouden (per 15 november 2021) zou worden verstrekt op basis van het besluit van 4 november 2021 (217 minuten per week). De rechtbank is met eiseres van oordeel dat op dat moment het procesbelang niet ontbrak, ook al ging het slechts om zes dagen. Nu het procesbelang echter moet worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep, is de rechtbank van oordeel dat eiseres op het moment van deze uitspraak in de beroepsprocedure onvoldoende reëel en actueel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar gronden. Daartoe overweegt de rechtbank dat met het besluit van 4 november 2021 de hulp bij het huishouden is verlengd per
15 november 2021 voor onbepaalde tijd (en verhoogd naar 217 minuten). Ingehaald door de tijd kan eiseres feitelijk geen concreet doel meer bereiken als de rechtbank haar in het gelijk mocht stellen. De hulp bij het huishouden in natura kan niet met terugwerkende kracht worden verstrekt (verhoogd naar 217 minuten) en gesteld noch gebleken is dat eiseres zelf aanvullende hulp in het huishouden heeft ingeschakeld waardoor zij schade heeft geleden.
4. De rechtbank begrijpt van de gemachtigde dat eiseres met het oog op de toekomst graag een principiële uitspraak van de rechtbank krijgt over de geschilpunten die zij in dit beroep heeft met verweerder. Deze zijn echter niet actueel, maar betreffen een mogelijke, maar onzekere toekomstige situatie. Een oordeel van de rechtbank over of er bij de echtgenoot van eiseres ten tijde van het primaire besluit 3 mogelijk (al) sprake was van een (dreigende) overbelasting, zegt immers niets over een toekomstige situatie. Voorlopig gaat verweerder er bovendien (voor onbepaalde tijd) vanuit dat de echtgenoot overbelast is of dreigt te raken. Een uitspraak van de bestuursrechter kan, volgens vaste jurisprudentie [3] niet worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan.
5. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2249.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1730 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:455.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2223.