18.2.Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gemiddelde verblijf van vier tot zes maanden in het onderhavige geval, niet op zichzelf betekent dat er reeds sprake is van woondoeleinden of logies. Verder geldt dat ook artikel 9.2 van het huurcontract, waarin is opgenomen dat de onderverhuur aan de kamergebruikers op basis van logies zal gebeuren, niet van doorslaggevend belang is. Het feitelijk gebruik van het pand, en niet het overeengekomen gebruik, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter doorslaggevend.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van onvoldoende duurzaam gebruik om van woondoeleinden te kunnen spreken. Dat de arbeidsmigranten een kamer ‘toegewezen’ krijgen, met twee personen die geen affectieve relatie hebben en op één kamer verblijven, zich niet inschrijven in de BRP en de kamers onpersoonlijk zijn ingericht is daarvoor onvoldoende. Deze omstandigheden maken immers niet op dat het verblijf niet duurzaam zou kunnen zijn.Te meer nu eisers daar tegenover hebben gesteld dat er geen nachtverblijf wordt aangeboden en dat bij logies behorende services zoals maaltijdverstrekking ontbreken. Er is geen receptie, er is geen beheerder aanwezig en er wordt geen nachtregister bijgehouden. Elke verdieping, met 2 of 3 kamers, beschikt over een keuken waarin de arbeidsmigranten hun eigen maaltijden bereiden. De arbeidsmigranten dienen zelf hun kamer schoon te maken en kunnen met behulp van de aanwezige gezamenlijke wasmachine hun eigen was doen. Het verblijf is niet louter gericht op het overnachten, maar ook op andere vormen van tot het begrip wonen te rekenen tijdsinvullling, zoals ontspanning en hobby’s, en ook in zoverre naar het oordeel van de voorzieningenrechter vergelijkbaar met kamerbewoning door studenten. De voorzieningenrechter acht dit een voldoende bestendig verblijf om, afhankelijk van andere omstandigheden, als woondoeleinden te kunnen worden aangemerkt.
Gevolgen en consequenties
20. Omdat het gebruik van het pand [adres] als kamerbewoning is te beschouwen, valt dit gebruik onder de woondoeleinden van de bestemming “Gemengd”. Dit gebruik is dus niet in strijd met het bestemmingsplan. Nu verweerder de last in het bestreden besluit heeft opgelegd op grond van zijn standpunt dat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
21. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. De beroepsgronden over de legaliseerbaarheid van het gebruik, de onevenredigheid van de gevolgen van de opgelegde last en de vergoedbaarheid van de kosten in bezwaar behoeven daarom geen verdere bespreking.
22. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening (schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak op het beroep) te treffen. Omdat na vernietiging van het bestreden besluit, het primaire besluit (vooralsnog) in stand blijft totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist, en de begunstigingstermijn, na verlenging door verweerder, afloopt direct nadat onderhavige uitspraak is gedaan, treft de voorzieningenrechter (op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb) de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar (dus totdat de beroepstermijn tegen het nieuwe besluit op bezwaar is verstreken).
23. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt (€ 365,00). Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt (€ 365,00).
24. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).