Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 april 2021 van Dexia, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagden gezamenlijk] , met producties;
- de conclusie van repliek van Dexia, met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagden gezamenlijk] , met producties;
- de rolmededeling van 16 juni 2022;
- de akte van Dexia van 3 november 2022;
- de antwoordakte van [gedaagden gezamenlijk] van 1 december 2022.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] , [contractnummer 4] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagden gezamenlijk] verschuldigd is,
2. [gedaagden gezamenlijk] zal veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagden gezamenlijk] .
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
4.12. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [gedaagden gezamenlijk] hebben geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [gedaagden gezamenlijk] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [gedaagden gezamenlijk] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [gedaagden gezamenlijk] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagden gezamenlijk] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
- een kopie van de overeenkomst van 30 januari 1997 met contractnummer [contractnummer 1] , voorzien van de naam van de adviseur: P.F. Point Sittard B.V.,
Voldoende aannemelijk is, mede gelet op de plaats waar kennelijk in ieder geval twee aanvraagformulieren zijn ondertekend, dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersonen. Dexia betwist dit ook niet. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersonen daarbij (ook) hebben geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagden gezamenlijk] en aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [gedaagden gezamenlijk] hebben de tussenpersonen geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersonen hebben zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten. Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagden gezamenlijk] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersonen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.