ECLI:NL:RBLIM:2024:3779

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
ROE 21/1861
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Meditta Holding BV op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van Meditta Holding BV tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. De aanvraag werd afgewezen omdat Meditta Holding BV op de peildatum niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder de inschrijving in het handelsregister met de juiste SBI-code. De rechtbank concludeert dat de minister geen gebruik hoefde te maken van de hardheidsclausule, aangezien Meditta Holding BV niet als zorgaanbieder kan worden aangemerkt en de werknemers niet direct met coronapatiënten hebben gewerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar constateert dat de minister in strijd heeft gehandeld met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht door Meditta Holding BV niet te horen in bezwaar. Dit gebrek leidt echter niet tot een gegrondverklaring van het beroep, omdat Meditta Holding BV haar standpunten uitvoerig heeft kunnen toelichten. De rechtbank veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

Meditta Holding BV, uit Sittard, eiseres,

(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen),
en

de Minister voor Medische Zorg (de minister)

(gemachtigde: mr. J.A. Ter Schure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (Subsidieregeling).
1.1.
Op 28 januari 2021 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen (primair besluit).
1.2.
Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft daartegen daarom bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 3 juni 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. [1] Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
1.5.
Het onderzoek is ter zitting aangehouden, zodat partijen samen konden bezien of een oplossing in der minne mogelijk was. Nadat partijen de rechtbank daarover hebben bericht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die relevant zijn voor de beoordeling van dit beroep zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging aan de zaak vooraf?
4. Eiseres is de holdingmaatschappij van de Meditta-groep. De Meditta-groep ondersteunt (praktijkhoudende) huisartsen op medisch inhoudelijk, facilitair en organisatorisch gebied. De kernactiviteiten zijn ondergebracht in Meditta Spoedzorg BV, Meditta Zorg BV, Meditta Diagnostiek BV en Meditta Medisch Centrum BV. Eiseres is de overkoepelende organisatie van deze werkmaatschappijen.
4.1.
Tijdens de COVID-19 pandemie is er door diverse samenwerkende (zorg)organisaties gewerkt aan (onder meer) de opening van het Coronacentrum Urmond (geopend op 24 maart 2020). De Meditta-groep was daarbij betrokken.
5. Eiseres heeft op 27 oktober 2020 een aanvraag ingediend ten behoeve van subsidie voor vier medewerkers op grond van de Subsidieregeling. Deze subsidieaanvraag bedraagt
€ 7.200,-. Bij het primaire besluit heeft de minister deze aanvraag afgewezen omdat uit de aanvraag en de controle bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bleek dat de onderneming van eiseres niet stond ingeschreven met een SBI-code die voorkomt in de bijlage bij de Subsidieregeling. Ook passen de activiteiten van eiseres niet bij de in die bijlage vastgestelde activiteiten. Eiseres stond ingeschreven met SBI-code 6420 (financiële holdings).
5.1.
In het bezwaarschrift stelt eiseres zich op het standpunt dat zij vanwege een doorgegeven wijziging nu wel staat ingeschreven in het handelsregister met de juiste SBI-code. Zij heeft namelijk met terugwerkende kracht SBI-code 8621 (praktijken van huisartsen) laten toevoegen. Hierdoor voldoet zij wel aan de vereisten van de Subsidieregeling.
5.2.
Met het bestreden besluit van 3 juni 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op
artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies (Kaderwet), de artikelen 1en 5 van de Subsidieregeling en artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb. Eiseres voldoet niet aan de vereisten uit artikel 5 van de Subsidieregeling. Het maakt geen verschil dat eiseres de
SBI-code per 17 februari 2021 heeft aangepast, omdat voor de beoordeling van de aanvraag bepalend is dat eiseres op 1 september 2020 niet met de juiste SBI-code stond ingeschreven.
Heeft de minister de Subsidieregeling correct toegepast?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, van de Subsidieregeling. Op 1 september 2020 stond zij ingeschreven met de SBI-code 6420 (financiële holdings). Deze SBI-code is niet in de bijlage bij de Subsidieregeling opgenomen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiseres ook niet aan artikel 5, tweede lid van de Subsidieregeling. Uit de inschrijving met de SBI-code 6420 (financiële holdings). heeft de minister kunnen concluderen dat eiseres geen hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage bij de Subsidieregeling is opgenomen. Eiseres wijst er weliswaar op dat zij in de aanvraag heeft aangegeven dat medewerkers op de locatie van Meditta Holding en op andere locaties COVID-19 gerelateerde activiteiten hebben uitgevoerd, maar dat heeft de minister niet tot een andere conclusie hoeven brengen. De minister heeft het standpunt in kunnen nemen dat eiseres niet zelf de activiteiten uitvoert die aansluiten bij de SBI-codes uit de bijlage bij de Subsidieregeling en dat zij dus geen zorgaanbieder is als bedoeld in de Subsidieregeling.
Had de minister de hardheidsclausule moeten toepassen?
5. Tussen partijen is in geschil of de minister de hardheidsclausule van artikel 15a van de Subsidieregeling had moeten toepassen op de aanvraag van eiseres. Op grond van deze bepaling kan de minister een of meer bepalingen van de Subsidieregeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
6. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden het achterliggende doel van de Subsidieregeling. Namelijk beloning van personeel dat direct zorg heeft geleverd, maar óók van personeel dat indirect heeft bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19. De regeling is uiteindelijk bedoeld voor degenen die aanvullende prestaties hebben geleverd ten tijde van de uitbraak, en dat is ter beoordeling aan de zorgaanbieder zelf. De minister heeft geen rekening gehouden met de feitelijke werkzaamheden van eiseres in de coronacentra.
6.1.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. De minister heeft een zekere vrijheid om te beoordelen of de aangevoerde omstandigheden het toepassen van de hardheidsclausule vereisen. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat in dit onderhavige geval geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die zorgt voor een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 5 van de Subsidieregeling en heeft dus niet als zorgaanbieder subsidie kunnen aanvragen voor haar medewerkers. Die situatie staat niet op zichzelf, er zijn meerdere aanvragers die geen subsidie kunnen aanvragen voor hun medewerkers omdat ze niet voldoen aan artikel 5 van de Subsidieregeling. In de Subsidieregeling is namelijk bewust gekozen voor de systematiek dat de zorgaanbieder waar de feitelijke werkzaamheden worden verricht, de subsidie aanvraagt. Aan de verwijzing van eiseres naar de Handreiking heeft de minister tegen die achtergrond geen zwaarder gewicht hoeven toekennen. De minister heeft gemotiveerd dat het maar zeer de vraag is of de voorbereidende werkzaamheden die door de medewerkers van eiseres zijn verricht, nu zijn geen directe zorg hebben verleend en niet direct te maken hebben gehad met COVID-19 patiënten, werkzaamheden zijn waarvoor de Subsidieregeling is bedoeld. De situatie van eiseres valt in elk geval duidelijk buiten de afbakening zoals die door de wetgever is bepaald en in de Subsidieregeling is neergelegd. De minister heeft in het geval van eiseres niet de hardheidsclausule hoeven toepassen. De wijziging van de SBI-code met terugwerkende kracht maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. Eiseres betoogt dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu andere instellingen die vallen onder de Meditta groep wel een subsidie hebben ontvangen. Daarnaast zijn er andere vennootschappen die betrokken zijn geweest bij het opzetten van de coronacentra, waarbij ten behoeve van werknemers die dezelfde werkzaamheden hebben verricht als die van eiseres wel subsidie is toegekend. Eiseres is dan ook van mening dat gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen. De minister heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat van gelijke gevallen geen sprake is.
Het kan zo zijn dat andere instellingen, die onder de Meditta-groep vallen of anderszins, wel een subsidie hebben ontvangen terwijl zij feitelijk dezelfde werkzaamheden hebben uitgevoerd als eiseres. Dit is het gevolg van het feit dat deze instellingen ten tijde van de aanvraag wel met een juiste SBI-code stonden ingeschreven, en eiseres niet.
Had de minister eiseres moeten horen bij de voorbereiding van het bestreden besluit?
8. Eiseres betoogt dat de minister haar in de gelegenheid had moeten stellen haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Zij wijst op rechtspraak waaruit volgt dat van het horen op grondslag van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts mag worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [2] . Eiseres is van mening dat het enkel lezen van het bezwaar niet voldoende was voor de minister om een besluit te nemen, nu zij zelf een onderzoek heeft verricht. Het lag op de weg van de minister om eiseres hierover actief te bevragen. Dit klemt nu te meer nu eiseres had aangegeven wel gebruik te willen maken om haar bezwaar mondeling toe te lichten.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit het bezwaarschrift direct is gebleken dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie, nu eiseres niet voldoet aan de vereisten in artikel 5 van de Subsidieregeling. De informatie op de website van eiseres heeft dit enkel bevestigd. Daarnaast blijkt ook uit het beroepschrift dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij andere feitelijke activiteiten verricht die aansluiten bij één van de SBI-codes die zijn opgenomen in de bijlage van de Subsidieregeling.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende reden was om eiseres te horen. Het horen in bezwaar is er erop gericht nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en informatie beschikt om het bestreden besluit volledig te kunnen heroverwegen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gronden restrictief moeten worden toegepast. Van het horen met toepassing van onderdeel b mag slechts bij uitzondering worden afgezien, namelijk indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om van het horen af te zien, moet bovendien worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld [3] . Nu valt op te maken dat de minister naar aanleiding van het bezwaarschrift nader onderzoek heeft verricht naar de activiteiten die eiseres ontplooit, was er voldoende reden om eiseres te horen. Hierbij is verder van belang dat eiseres expliciet heeft aangegeven gebruik te willen maken van haar recht om te worden gehoord. Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Door dit gebrek is eiseres in dit stadium van de procedure echter niet benadeeld, zodat op basis van 6:22 van de Awb vernietiging op die grond achterwege blijft. Eiseres heeft haar standpunten en argumenten immers in haar beroepschrift en ter zitting uitvoerig kunnen weergeven en toelichten. Het passeren van het gebrek leidt daarom niet tot een gegrondverklaring van het beroep, maar heeft wel gevolgen voor de proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister om de subsidieaanvraag van eiseres af te wijzen in stand blijft.
10. Nu de rechtbank een gebrek heeft geconstateerd in de besluitvorming van de minister, wordt zij veroordeeld in vergoeding van de kosten die eiseres in dit verband met de procedure bij de rechtbank heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1). De minister moet daarnaast het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 360,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024 .
griffier
rechter
de griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. (…),
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. (…),
d. (…), of
e. (…).
Kaderwet VWS-subsidies
Artikel 3
Onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot:
het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
de voorwaarden waaronder subsidie kan worden verleend;
e verplichtingen van de subsidieontvanger;
de vaststelling van de subsidie;
de intrekking en wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling;
de betaling van de subsidie en de verlening van voorschotten;
et verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Onze Minister kan de uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere bestuursorganen.
Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
bonus:uitkering van € 1.000 netto aan een zorgprofessional;
COVID-19 uitbraak: periode van 1 maart 2020 tot 1 september 2020 waarin een uitbraak
SBI-code:code van de Standaard Bedrijfsindeling zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek waarmee de economische hoofd- of nevenactiviteit van een bedrijf wordt weergegeven in het handelsregister;
zorgaanbieder:
a. een privaatrechtelijke rechtspersoon, een organisatorisch verband van natuurlijke personen of een natuurlijk persoon die:
bedrijfsmatig zorg verleent die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet;
een zorgaanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;
publieke gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet publieke gezondheid verleent of doet verlenen;
bedrijfsmatig jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet doet verlenen;
een aanbieder is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
een ADL-aanbieder is als bedoeld in artikel 1.1 van de Subsidieregeling ADL-assistentie;
ten laste van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ondersteuning verleent; of
door middel van opdracht van een aanbieder als bedoeld onder 5° onmiddellijk of middellijk een voorziening in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 levert;
Stichting SBOH;
de Stichting Beroepsopleiding tot Sportarts;
de GezondheidsZorg Asielzoekers Nederland B.V.;
een GGD;
een academisch ziekenhuis als bedoel in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
zorgprofessional:een werknemer of derde die werkzaamheden heeft verricht tijdens de COVID-19 uitbraak bij de zorgaanbieder.
Artikel 3. Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie
De minister kan subsidie verstrekken aan zorgaanbieders voor het uitkeren van een bonus aan een zorgprofessional.
Artikel 5. Subsidievoorwaarden
Subsidie wordt enkel verstrekt aan zorgaanbieders die op 1 september 2020 in het handelsregister stonden ingeschreven, met ten minste twee werkzame personen en met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code die in de Bijlage is opgenomen.
In afwijking van het eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een zorgaanbieder indien uit de aanduiding waarmee de zorgaanbieder op 1 september 2020 is ingeschreven in het handelsregister, naar het oordeel van de minister blijkt dat de zorgaanbieder een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de Bijlage is opgenomen.
Dit artikel is niet van toepassing op de Stichting SBOH.
Artikel 15a Hardheidsclausule
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Deze zaak is samen met de inmiddels ingetrokken beroepszaken ROE 21/1860 en ROE 21/1862 op zitting behandeld.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 6 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1890) en 25 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1365); van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:178) en 4 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:774); en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:BZ9960).