5.2.Volgens verzoekster heeft de burgemeester niet alleen de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de woning, maar ook de aangetroffen spullen in en rond de woning die gebruikt worden bij hennepteelt, ten grondslag gelegd aan de sluiting
.De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester alleen de aangetroffen cocaïne in de woning ten grondslag heeft gelegd aan de sluiting. De gemachtigde van de burgemeester heeft dit op de zitting bevestigd. Op grond van de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs, in totaal 5,35 gram cocaïne, heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De burgemeester is daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd de woning te sluiten. Verzoekster heeft de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet als zodanig betwist.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechtervolgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van
28 augustus 2019is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van sluiting. Nadien is het toetsingskader verduidelijkt.Daaruit volgt dat alle relevante omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
7. Volgens verzoekster is de sluiting niet langer noodzakelijk. De aangetroffen goederen die worden gebruikt bij de hennepteelt zijn onvoldoende om de noodzaak aan te nemen omdat van hennepteelt in de woning op enig moment of de aanwezigheid van hennep in de woning niet is gebleken. Van recidive is geen sprake. Verzoekster woont ongeveer twintig jaren in de woning en niet eerder is er sprake geweest van een melding, mutatie, rapportage, signaal of anderszins een geluid waaruit blijkt dat er sprake is van (drugs)overlast vanaf dit adres. Ten aanzien van feitelijke handel stelt verzoekster dat het bestreden besluit niets vermeldt over meldingen, getuigenverklaringen of politieobservaties; de vondst lijkt een toevalstreffer te zijn en de woning lijkt niet specifiek op de radar te hebben gelegen. De ligging van het pand is géén factor om een sluiting van de woning te billijken omdat niet gebleken is, noch maakt het besluit melding, dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt. Er is geen concreet gevaar voor de openbare orde omdat niet is gebleken van een zekere "loop" naar de woning of dat deze woning inderdaad een "schakel" zou zijn in de drugshandel. De noodzaak tot sluiting komt ook om die reden te vervallen. Er is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het aantreffen van de overtreding, 24 augustus 2024, en het opleggen van de maatregel, 6 januari 2025. De burgemeester heeft pas op 12 december 2024, bijna vier maanden na de overtreding, een voornemen tot sluiting gestuurd. In die vier maanden is er tevens op geen enkele wijze gebleken van observaties, meldingen, signalen, mutaties, politierapportages of andere bronnen waaruit blijkt dat de verweten gedraging is voortgezet. Het sluiten van de woning strekt na dit tijdsverloop niet meer tot beëindiging en voorkoming van de overtreding, daar waar artikel 13b van de Opiumwet wel voor is bedoeld. Verzoekster concludeert, met verwijzing naar artikel 3, derde lid, van het Damoclesbeleid dat de burgemeester in het bestreden besluit niet concreet heeft onderbouwd waarom sluiting noodzakelijk is en bovengenoemde factoren niet ten voordele van verzoekster meewegen. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen.