ECLI:NL:RBLIM:2025:1472

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
ROE 25/132
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 18 februari 2025, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoekster tegen het besluit van de burgemeester van Brunssum om haar woning voor zes maanden te sluiten op basis van de Opiumwet. De sluiting is opgelegd na de vondst van 5,35 gram cocaïne in de woning, die door de politie werd aangetroffen tijdens een controle. De burgemeester had op 6 januari 2025 besloten tot sluiting van de woning, maar verzoekster betwistte de noodzaak en evenwichtigheid van deze maatregel. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sluiting noodzakelijk is, en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de evenwichtigheid van de maatregel. De voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om niet met een sluiting geconfronteerd te worden zwaarder dan het belang van de burgemeester om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, wat betekent dat de sluiting van de woning niet mag plaatsvinden tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De burgemeester wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/132

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W.W.J. Houben),
en

de burgemeester van de gemeente Brunssum

(gemachtigde: mr. M.M.A. Schlösser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoekster is een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning aan [adres] (hierna: de woning) zes maanden te sluiten binnen 14 dagen na de verzenddatum van het besluit.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten dat zij de woning niet zal sluiten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester de woning nog niet mag sluiten. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat over tot inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Feiten
4. Verzoekster woont sinds 21 april 2006 in de woning, een huurwoning van [naam woningstichting] . Op het adres van de woning staan tevens twee meerderjarige kinderen van verzoekster ingeschreven, een zoon en een dochter.
4.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van 22 oktober 2024 blijkt dat politieambtenaren van de Landelijke Eenheid en een agent van de politie Eenheid Limburg op 24 augustus 2024 de woning van verzoekster hebben betreden en in de woning een handelshoeveelheid harddrugs hebben aangetroffen. Het binnentreden vond plaats naar aanleiding van het feit dat verzoeksters zoon in de gemeente Sittard is aangehouden op verdenking van het bezitten van verdovende middelen. Verzoekster was op het moment van binnentreden aanwezig. Een politieambtenaar van de Landelijke Eenheid heeft aan verzoekster medegedeeld dat haar zoon had aangegeven dat zijn moeder wist waar de verdovende middelen lagen in de woning. Verzoekster heeft een plastic bakje met een groenkleurig deksel uit het dressoir in de woonkamer gehaald en dit bakje overhandigd aan de politieambtenaren. In het bakje zaten: plastic lege gripzakjes, een weegschaaltje, een geldbedrag van € 166,25, een plastic zakje gevuld met cocaïne met een nettogewicht van 0,76 gram en twee zogenaamde ponypacks, gevuld met cocaïne met een nettogewicht van 4,59 gram. De inhoud van het plastic zakje en van de twee ponypacks is op 11 september 2024 getest door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waarbij is vastgesteld dat het cocaïne betrof. De politie heeft daarnaast de bij de zoon tijdens de aanhouding aangetroffen verdovende middelen op
11 september 2024 laten testen door het NFI. Gebleken is dat het ging om een zakje met 5,95 gram MDMA en een tablet van 0,42 gram die positief reageerde op MDMA. De politie heeft verder in de woning (slaapkamer van de zoon en de zolder) en in de berging diverse goederen aangetroffen die gebruikt worden bij de hennepteelt, namelijk vijftien droogrekken, drie koolstoffilters, twee box-ventilatoren, twee tassen met materialen voor droogrekken, vijf ventilatoren, een onbekend aantal bloempotten, elektriciteitskabels, en een flexibele afvoerslang.
4.2.
De burgemeester heeft op 12 december 2024 het voornemen tot woningsluiting voor de duur van zes maanden aan verzoekster toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoekster heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4.3.
De burgemeester heeft vervolgens besloten de woning zes maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster heeft de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting betwist.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
5. Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om over te gaan tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne wordt vermeld op lijst I van de Opiumwet.
5.1.
Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria Brunssum 2020 vastgesteld (het Damoclesbeleid). Op basis van het Damoclesbeleid kan de burgemeester overgaan tot sluiting van de woning en/of bijbehorend erf, indien sprake is van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid soft- en/of harddrugs. Daarnaast kunnen andere omstandigheden een rol spelen bij de ernst van de situatie. Op grond van artikel 5 van het Damoclesbeleid wordt de duur van de sluiting bij een eerste constatering van een overtreding als volgt bepaald: bij harddrugs wordt een woning voor de duur van zes maanden gesloten.
5.2.
Volgens verzoekster heeft de burgemeester niet alleen de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de woning, maar ook de aangetroffen spullen in en rond de woning die gebruikt worden bij hennepteelt, ten grondslag gelegd aan de sluiting
.De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester alleen de aangetroffen cocaïne in de woning ten grondslag heeft gelegd aan de sluiting. De gemachtigde van de burgemeester heeft dit op de zitting bevestigd. Op grond van de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs, in totaal 5,35 gram cocaïne, heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De burgemeester is daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd de woning te sluiten. Verzoekster heeft de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet als zodanig betwist.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van
28 augustus 2019 [2] is ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van sluiting. Nadien is het toetsingskader verduidelijkt. [3] Daaruit volgt dat alle relevante omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
7. Volgens verzoekster is de sluiting niet langer noodzakelijk. De aangetroffen goederen die worden gebruikt bij de hennepteelt zijn onvoldoende om de noodzaak aan te nemen omdat van hennepteelt in de woning op enig moment of de aanwezigheid van hennep in de woning niet is gebleken. Van recidive is geen sprake. Verzoekster woont ongeveer twintig jaren in de woning en niet eerder is er sprake geweest van een melding, mutatie, rapportage, signaal of anderszins een geluid waaruit blijkt dat er sprake is van (drugs)overlast vanaf dit adres. Ten aanzien van feitelijke handel stelt verzoekster dat het bestreden besluit niets vermeldt over meldingen, getuigenverklaringen of politieobservaties; de vondst lijkt een toevalstreffer te zijn en de woning lijkt niet specifiek op de radar te hebben gelegen. De ligging van het pand is géén factor om een sluiting van de woning te billijken omdat niet gebleken is, noch maakt het besluit melding, dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt. Er is geen concreet gevaar voor de openbare orde omdat niet is gebleken van een zekere "loop" naar de woning of dat deze woning inderdaad een "schakel" zou zijn in de drugshandel. De noodzaak tot sluiting komt ook om die reden te vervallen. Er is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het aantreffen van de overtreding, 24 augustus 2024, en het opleggen van de maatregel, 6 januari 2025. De burgemeester heeft pas op 12 december 2024, bijna vier maanden na de overtreding, een voornemen tot sluiting gestuurd. In die vier maanden is er tevens op geen enkele wijze gebleken van observaties, meldingen, signalen, mutaties, politierapportages of andere bronnen waaruit blijkt dat de verweten gedraging is voortgezet. Het sluiten van de woning strekt na dit tijdsverloop niet meer tot beëindiging en voorkoming van de overtreding, daar waar artikel 13b van de Opiumwet wel voor is bedoeld. Verzoekster concludeert, met verwijzing naar artikel 3, derde lid, van het Damoclesbeleid dat de burgemeester in het bestreden besluit niet concreet heeft onderbouwd waarom sluiting noodzakelijk is en bovengenoemde factoren niet ten voordele van verzoekster meewegen. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit op onderdelen summier gemotiveerd is. Verzoekster heeft echter geen zienswijze ingediend zodat de burgemeester op een aantal aspecten pas in het verweerschrift en op zitting heeft kunnen reageren. De burgemeester kan in de nog te nemen beslissing op bezwaar de motivering aanvullen.
7.2.
Vaststaat dat in de woning 5,35 gram harddrugs is aangetroffen, wat een overschrijding van de gebruikershoeveelheid van 0,5 gram is. Het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan er op duiden dat er handel heeft plaatsgevonden vanuit de woning en maakt de noodzaak om te sluiten groter. Daarnaast is een aanwijzing voor drugshandel dat in de woning plastic lege gripzakjes, een weegschaaltje en een geldbedrag van € 166,25 in het bakje waarin de cocaïne zat, zijn gevonden.
Daartegenover staat dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs weliswaar niet heel gering is, maar ook weer niet heel omvangrijk. Verder is door de burgemeester niet aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat er daadwerkelijk vanuit de woning in de harddrugs is gehandeld. Er zijn geen signalen over (drugs)overlast vanuit de woning, een ‘loop’ naar de woning in dit verband, of verstoring van de openbare orde. Ook niet in geschil is dat er geen sprake is van recidive. Dat maakt de noodzaak tot sluiting geringer.
7.3.
In het verweerschrift is aangegeven dat de aangetroffen spullen voor hennepteelt, in samenhang met de aangetroffen harddrugs, een verzwarende omstandigheid zijn. De burgemeester ziet daarin een sterke indicatie voor drugshandel vanuit de woning. Daarbij is echter niet toegelicht om welke drugshandel het dan gaat en welke rol de aangetroffen spullen daarbij hebben. Ook voor het feit dat de zoon van verzoekster is aangehouden met een hoeveelheid drugs op zak is de vraag of dat een indicatie is voor feitelijke handel vanuit de woning. In dit verband heeft de burgemeester verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, rechtsoverweging 4.2. [4] De voorzieningenrechter ziet in deze overweging echter geen steun voor het standpunt van de burgemeester op dit punt.
7.4.
De burgemeester heeft in het verweerschrift toegelicht dat de woning in een voor drugscriminaliteit vatbare wijk ligt omdat in de betreffende wijk en in dezelfde straat al eerder woningen zijn gesloten in verband met het overtreden van de Opiumwet. De burgemeester heeft verder aangevoerd dat Brunssum in de grensstreek ligt, dat als gevolg van drugstoerisme er veel illegale drugshandel vanuit woningen en lokalen is, dat in de jaren 2021 tot en met 2024 23 respectievelijk 22, 16, 7 woningen zijn gesloten vanwege overtreding van de Opiumwet en het Damoclesbeleid en dat in 2025 de burgemeester al vier bestuurlijke rapportages heeft ontvangen. De voorzieningenrechter ziet in het verweer van de burgemeester aanwijzingen voor de ligging van de woning in een kwetsbare buurt, maar acht aangewezen dat de burgemeester dit punt nader concretiseert.
7.5.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het tijdsverloop sinds de vondst van de drugs volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling er niet toe leidt dat sluiting achterwege dient te blijven [5] . In deze zaak zijn vanaf de vondst tot het besluit tot sluiting bijna vijf maanden verstreken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het tijdsverloop sinds de vondst van de harddrugs in de woning (24 augustus 2024) tot het besluit (6 januari 2025) niet onredelijk lang is geweest. Niet gezegd kan worden dat het tijdsverloop in deze zaak de sluiting niet noodzakelijk maakt.
7.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er factoren zijn die de noodzaak tot sluiting onderschrijven (aangetroffen zijn harddrugs, mogelijke ligging van de woning in een kwetsbare buurt) en factoren die de noodzaak minder maken (geen aanwijzingen voor feitelijke handel vanuit de woning, geen signaleringen over de ‘loop’ naar de woning of meldingen van overlast, geen recidive). De burgemeester zal gelet hierop nader moeten motiveren waarom zij sluiting noodzakelijk acht.
Evenwichtigheid van de sluitingsmaatregel
8. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
Verwijtbaarheid
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij de beoordeling van de sluiting ook de gevolgen van de sluiting moeten worden betrokken, waarbij onder meer van belang is de mate van verwijtbaarheid. [6] Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] volgt verder dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding, afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden, kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij of zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij of zij toezicht houdt op wat in de woning gebeurt. Er zijn wel grenzen aan het toezicht dat mag worden verwacht. Die grenzen zijn onder meer afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester moet motiveren welk verwijt de hoofdbewoner treft als hij de woning sluit.
8.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt omdat op geen enkele wijze is komen vast te staan dat zij de gedraging heeft goedgekeurd of daar enige vorm van zeggenschap in heeft gehad. Persoonlijke verwijtbaarheid volgt ook niet uit het besluit; het besluit is ook om die reden gebrekkig gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij geen dader in strafrechtelijke zin noch eigenaar van de aangetroffen spullen is
.Het is niet verzoekster zelf geweest die verantwoordelijk is c.q. eigenaar is van de spullen die in de woning zijn aangetroffen. De instap door de politie is gedaan doordat haar zoon is aangehouden. Niets aan informatie of bewijs is voorhanden waaruit het tegendeel blijkt. De vraag is of verzoekster dan een dermate zwaar gevolg kan worden toegerekend. Immers is zij hoofdhuurder van de woning en heeft zij altijd als goed huurder gefunctioneerd. Zoals vermeld waren er nooit incidenten waaruit blijkt dat de woning problematisch in welke aard dan ook is geweest voor de openbare orde. Juist het gegeven dat verzoekster zelf niets te verwijten valt maakt het besluit, en de gevolgen die een woningsluiting voor verzoekster met haar gezondheid heeft, volstrekt onredelijk.
8.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Niet in geschil is dat verzoekster wist van de aanwezigheid van de drugs in haar woning. Zij heeft immers op de mededeling van de politie dat haar zoon heeft gezegd dat zijn moeder wist waar de verdovende middelen zich bevonden het bakje uit het dressoir gehaald en aan de politie gegeven. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat zij dacht dat in het bakje wiet zat en dat, als zij had geweten dat het om cocaïne ging, zij haar zoon daar op had aangesproken en niet had toegestaan om het bakje in huis te hebben. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter ziet daar geen reden in om er van uit te gaan dat bij verzoekster iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Verzoekster is als bewoner en hoofdhuurster verantwoordelijk voor wat zich in haar woning afspeelt. Dat de zoon is aangehouden met harddrugs en dit de reden van het bezoek van de politie was betekent niet dat verzoekster niets valt te verwijten. Van verzoekster kan als bewoner verwacht worden dat zij haar zoon aanspreekt op aanwezigheid van de cocaïne. Haar zoon had al twee antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Van verzoekster had kunnen worden verwacht dat zij extra alert zou zijn toen haar zoon het bakje met de verdovende middelen in huis haalde. Dat verzoekster de gedraging niet heeft goedgekeurd en dat zij geen zeggenschap had doet niet af aan de persoonlijke verwijtbaarheid van verzoekster. Dat verzoekster niet in strafrechtelijke zin noch eigenaar van de spullen was, betekent niet dat verzoekster in bestuursrechtelijke zin niets te verwijten valt. Wat verzoekster over de persoonlijke verwijtbaarheid naar voren heeft gebracht is onvoldoende om te concluderen dat iedere verwijtbaarheid bij verzoekster ontbreekt.
Gevolgen sluiting, gezondheidstoestand
8.4.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij een uiterst penibele gezondheid heeft die meegewogen dient te worden bij de gevolgen van de sluiting van haar woning. Zij heeft tweemaal een stevig hartinfarct gehad; de laatste keer in 2018 en dit was een zwaar hartinfarct. Naar aanleiding van deze infarcten heeft zij meerdere operaties moeten ondergaan. Tot op de dag van vandaag kampt zij met hartfalen, waardoor haar gezondheidstoestand alleen al om deze reden uiterst penibel is. Zo zijn er meermaals stents geplaatst. Ook beschikt verzoekster sinds anderhalf jaar over een pacemaker. Daarnaast lijdt zij aan COPD. Het is voor haar niet mogelijk om te lopen zonder rollator. Zij kan vrijwel nooit traplopen en daardoor verblijft zij alleen op de benedenverdieping. Ook lijdt zij momenteel (13 januari 2025, datum bezwaarschrift) aan een zware longontsteking. Daarvoor slikt zij medicatie en antibiotica. Deze longontsteking heeft volgens verzoekster nog weken nodig om te herstellen. Tevens heeft zij een vorm van slaapapneu. Daarvoor beschikt zij over een speciaal apparaat. Ten gevolge van al deze aandoeningen slikt zij veel (dagelijkse) medicatie. Verzoekster heeft voor een chronologische volgorde van haar fysieke klachten verwezen naar een brief van de afdeling cardiologie die als bijlage bij het bezwaarschrift is gevoegd. Daarnaast heeft verzoekster ook mentale klachten. Zo leeft er het sterke vermoeden dat er sprake is van een depressie. Op 15 januari 2025 start haar behandeling. Het verlies van haar woning zal volgens verzoekster haar vermoedelijk verder terugwerpen in dit proces. De fysieke en mentale weerbaarheid van verzoekster laat te wensen over en dit had meegewogen dienen te worden maar is ten onrechte niet gebeurd.
8.5.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid, tenzij de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de voorliggende (medische) informatie niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoekster gezondheidsklachten heeft blijkt uit de verstrekte informatie. Maar het feit dat verzoekster veel gezondheidsklachten heeft en daar medicatie voor neemt betekent niet dat zij daardoor perse is aangewezen op de woning. Niet is gebleken dat het de woning specifieke, op verzoekster gerichte, aanpassingen heeft die moeilijk elders gerealiseerd zouden kunnen worden. Uit de brief van de cardioloog blijkt evenmin dat verzoekster is aangewezen op de woning. Verder blijkt uit de verstrekte medische informatie niet, noch heeft verzoekster gegevens verstrekt waaruit blijkt, dat zij niet in staat is om te verhuizen danwel dat de sluiting van de woning een dermate negatieve invloed op verzoeksters fysieke en mentale gezondheid zal hebben dat sluiting om die reden achterwege moet blijven.
Gevolgen sluiting, andere woonruimte
8.6.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij een uitkering ontvangt, onder bewind staat en dat er nauwelijks financiële middelen zijn. Door de sluiting zal er een blokkade van meerdere jaren van kracht zijn wat betekent dat zij geen andere sociale huurwoning zal kunnen krijgen. Verzoekster heeft ter onderbouwing een e-mail van [naam woningcorporatie] . Een andere woning is onvindbaar. Dit is een volstrekt onwenselijke situatie in combinatie met haar broze gezondheid. Het risico bestaat dat zij op straat komt te staan. Verzoekster heeft een verhuurdersverklaring van [naam woningstichting] van 7 januari 2025 overgelegd waaruit blijkt dat zij nimmer overlast heeft veroorzaakt en dat de woningsluiting bekend is bij [naam woningstichting] .
8.7.
Uit de e-mail van [naam woningcorporatie] blijkt dat verzoekster sinds 13 december 2024 staat ingeschreven als woningzoekende bij [naam woningcorporatie] . De inschrijving is vanaf
6 januari 2025 geblokkeerd vanwege ‘Oneigenlijk gebruik-Opiumwet’. De blokkade is opgelegd door [naam woningstichting] en loopt tot 6 januari 2028. Gedurende de blokkade is het niet mogelijk om op het woningaanbod van [naam woningcorporatie] te reageren. Alleen [naam woningstichting] kan beslissen om de blokkade van de inschrijving te verwijderen.
8.8.
In beginsel is verzoekster zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Niet is gebleken dat verzoekster, afgezien van de inschrijving als woningzoekende bij [naam woningcorporatie] , inspanningen heeft verricht om andere woonruimte te vinden. Dat de inschrijving bij [naam woningcorporatie] is geblokkeerd betekent niet dat verzoekster op andere wijze woonruimte, bijvoorbeeld in de particuliere sector of kamerverhuur danwel een sociale huurwoning in een andere regio, zou kunnen krijgen. Verzoekster heeft verder niet onderbouwd dat het niet mogelijk is om in haar sociale netwerk tijdelijk onderdak te krijgen. De burgemeester heeft in het verweerschrift aangevoerd dat in het geval dat verzoekster geen onderdak zou kunnen vinden, de burgemeester verzoekster desgewenst voor noodopvang in contact kan brengen met Levantogroep Crisisopvang Heugderlicht en met het Centrum voor Maatschappelijk Werk en Welzijnswerk (CMWW) in Brunssum.
De voorzieningenrechter is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verzoekster nader moet onderbouwen waarom het voor haar niet mogelijk is om vervangende woonruimte te vinden en welke pogingen daartoe zij heeft ondernomen.
8.9.
Onduidelijk is nog gebleven of [naam woningstichting] tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan en zal vasthouden aan de blokkade van drie jaren voor het opnieuw in de regio kunnen huren van een sociale huurwoning. De Afdeling geeft in haar jurisprudentie aan dat een ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst als (zwaarwegende) gevolgen van een woningsluiting meegewogen dienen te worden in de besluitvorming.
8.10.
Op dit punt is de besluitvorming nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Zo zal verzoekster nader moeten onderbouwen waarom het voor haar niet mogelijk is om op korte termijn andere woonruimte te krijgen en dient de burgemeester zich rekenschap te geven van de gevolgen van de sluiting waaronder de (mogelijke) ontbinding van de huurovereenkomst en de plaatsing op een zwarte lijst.
Voor zover verzoekster stelt dat zij (medisch) aan de woning is gebonden, zal zij dat ook nader moeten onderbouwen.
Had de burgemeester kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel?
9. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de burgemeester gelet op de aangevoerde omstandigheden had moeten onderzoeken of er over kan worden gegaan tot een minder ingrijpende maatregel, namelijk een waarschuwing of het opleggen van een huisverbod aan de zoon voor de periode die gelijk staat aan de voorgenomen sluitingsduur.
9.1.
De burgemeester heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:294), dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet volgt dat bij de invulling van de bevoegdheid van de burgemeester ingevolge dat artikel, bij een eerste overtreding het opleggen van een waarschuwing of een soortgelijke maatregel het uitgangspunt moet zijn, maar mag van dat uitgangspunt in ernstige gevallen worden afgeweken. Gelet hierop is de vaste gedragslijn van de burgemeester dat in een ernstig geval de woning direct wordt gesloten niet in strijd met artikel 13b van de Opiumwet of de bedoeling van de wetgever. De burgemeester heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020. [8]
9.2.
Volgens het Damoclesbeleid is bij een eerste overtreding van handel in harddrugs altijd sprake van een ernstige situatie. [9] De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester conform het Damoclesbeleid, de woning heeft gesloten voor de duur van zes maanden. De voorzieningenrechter volgt de burgemeester dat sprake is van een ernstige situatie omdat het om een handelshoeveelheid harddrugs gaat. Maar zoals hierboven ook is overwogen dient de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting nader te worden onderzocht en onderbouwd.
10. De voorzieningenrechter concludeert dat zowel wat betreft de noodzaak als de evenwichtigheid van de sluiting factoren nog onvoldoende onderzocht en gemotiveerd zijn. Hierboven is aangegeven welke aspecten dat (onder meer) betreft. Voor zowel de burgemeester als verzoekster is er in de bezwaarfase nog werk aan de winkel. Alles overziend ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het belang van verzoekster om (voorlopig) nog niet met een sluiting te worden geconfronteerd zwaarder te laten wegen dan het belang van de burgemeester om op heel korte termijn tot sluiting over te gaan.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De burgemeester zal het griffierecht en de proceskosten van verzoekster moeten vergoeden.
12. De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten van verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 februari 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.In zaken als deze is dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
8.15 juli 2020, ECLI:RVS:NL:2020:1651, r.o. 5 en 6.
9.Artikel 3, vierde lid, van het Damoclesbeleid bepaalt dat de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van een sluiting van de woning indien sprake is van een ernstige situatie. Artikel 3, vijfde lid, van het Damoclesbeleid bepaalt dat in geval van een eerste overtreding van handel in harddrugs, waarbij sprake is van een handelshoeveelheid dan wel het bereiden of vervaardigen van harddrugs, altijd sprake is van een ernstige situatie.