7.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel over de niet verzekerde jaren
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen specifieke gronden meer heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat de toegepaste kortingen wegens niet verzekerde jaren onjuist zijn. Hij heeft enkel verwezen naar de gronden van bezwaar. De Svb heeft in het bestreden besluit uitgebreid uiteengezet waar de niet verzekerde tijdvakken van zowel eiser als zijn echtgenote op gebaseerd zijn en tot welke kortingen dat heeft geleid op de AOW-uitkering en de toeslag. Een enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar acht de rechtbank daarom onvoldoende voor de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt gebrekkig is.
Oordeel over de ingangsdatum van de AOW-uitkering
9. Als gevolg van een wetswijzigingis per 1 april 2012 de ingangsdatum van het AOW-pensioen in artikel 6 van de AOW gewijzigd. Vanaf die datum gaat het ouderdomspensioen niet meer in op de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt, maar op de dag waarop de betrokkene aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet, derhalve in het algemeen als de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. Op grond van artikel 7a van de AOWis met ingang van 1 januari 2013 de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs en vanaf 2016 versneld verhoogd. In 2013 betrof de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar en één maand. Zo ook in het geval van eiser: zijn AOW is daarmee één maand later ingegaan dan hij voorheen kon verwachten.
Is sprake van ongerechtvaardigde inmenging in het eigendomsrecht van eiser?
10. In de hiervoor genoemde uitspraak van 18 juli 2016 heeft de CRvB geoordeeld
over de invoering van artikel 7a van de AOW en de daarmee gepaard gaande verhoging van de AOW aanvangs- en pensioengerechtigde leeftijd. Die verhoging acht de CRvB een inmenging in het eigendomsrecht, als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inmenging wordt in het algemeen proportioneel geacht en leidt in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het EP. Hiertoe heeft de CRvB verwezen naar vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De beperking van de overheidsuitgaven is een gerechtvaardigde doelstelling in het belang van het veiligstellen van het stelsel van sociale zekerheid en het beschermen van de nationale economie, waarbij de Staat een ruime beoordelingsmarge heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is. De CRvB heeft vervolgens geconcludeerd dat aan de wetswijzigingen een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag ligt.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van 18 juli 2016 inmiddels achterhaald is, omdat de macro-economische ontwikkeling (de stijgende kosten van de AOW als gevolg van de vergrijzing in relatie tot de verslechterde overheidsfinanciën) die aanleiding gaf tot de wetswijziging zich niet heeft doorgezet: de overheidsfinanciën zijn inmiddels op orde en op korte termijn wordt een nieuw pensioenstelsel ingevoerd. Naar zijn mening vervalt daarmee de rechtvaardigingsgrond – in elk geval in zijn zaak – die er volgens de CRvB is voor een inmenging in het eigendomsrecht.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser in dit standpunt te volgen. De rechtvaardigingsgrond voor de wetswijziging per 1 april 2012 is uitsluitend gebaseerd op de toenmalige situatie. Of de macro-economische ontwikkeling zich jaren later nu wel of niet heeft doorgezet is daarom niet van belang. Het is aan de wetgever om de wet opnieuw te wijzigen als hij daartoe gelet op de huidige situatie, aanleiding ziet.
Is sprake van een onevenredig zware last?
13. In de uitspraak van 18 juli 2016 is ook overwogen dat de toepassing van artikel 7a van de AOW in concrete gevallen kan leiden tot een onevenredig zware last als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM en daardoor tot een schending van artikel 1 van het EP. De Svb moet in individuele gevallen nagaan of de betrokkene door die verhoging van de AOW-leeftijd een onevenredig zware last te dragen heeft gekregen. Als daarvan sprake is, moet die last worden verlicht.
14. Eiser is van mening dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn individuele financiële situatie ter beantwoording van de vraag of sprake is van een onevenredig zware last.
15. Op de zitting heeft de gemachtigde van de Svb erkend dat het onderzoek in de bezwaarfase op dit punt niet toereikend is geweest. De Svb heeft zijn standpunt dat eiser geen onevenredig zware last te dragen heeft, namelijk uitsluitend gebaseerd op de conclusie dat hij niet in aanmerking komt voor een overbruggingsuitkering op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Dat is volgens de rechtspraak van de CRvBniet aan te merken als een deugdelijk individueel feitenonderzoek naar het bestaan van een onevenredig zware last. De Svb had ook moeten onderzoeken of eiser met zijn inkomen onder het sociaal minimum komt en of hij tevens niet beschikt over enig vermogen. De gemachtigde van de Svb heeft zich ter zitting hierover op het standpunt gesteld dat deze tekortkoming niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat eiser niet benadeeld is. De AOW-uitkering van eiser is weliswaar één maand later ingegaan dan voorheen de verwachting was, maar over deze maand heeft eiser nog gewoon zijn WIA-uitkering uitbetaald gekregen. Van een onevenredig zware last is in de ogen van de Svb daarom hoe dan ook geen sprake.
16. De rechtbank volgt de Svb in voornoemd (aanvullend) standpunt dat eiser door onverkorte toepassing van artikel 7a van de AOW niet onevenredig zwaar wordt getroffen.
De periode waarin eiser als gevolg van de wetswijziging geen AOW-uitkering heeft gekregen beslaat als gezegd één maand. Daarin heeft hij – zoals namens hem op zitting is erkend – inderdaad nog zijn WIA-uitkering ontvangen. Van een inkomensterugval lijkt daarom in deze maand geenszins sprake te zijn geweest. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom een en ander in zijn geval toch heeft geleid tot een onevenredig zware last. De grond dat eiser en zijn partner negatieve financiële gevolgen hebben ondervonden van het feit dat zij niet volledig verzekerd zijn geweest voor de AOW, slaagt in dit kader niet, omdat deze grond niet ziet op de latere ingangsdatum van de AOW-uitkering.
17. Nu de Svb pas in beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een onevenredig zware last, is in zoverre wel sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Omdat eiser daardoor niet in materiële zin in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit gebrek te passeren.