Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Inleiding
- door wind de kopgevels die nauwelijks zijn ondersteund kunnen omwaaien;
- door wind en sneeuw dakpannen naar beneden kunnen glijden, waardoor alle verkoolde gordingen en resterend dakbeschot moeten worden verwijderd;
- de houten verdiepingsvloer kan bezwijken omdat het gewicht van het dak op de verdiepingsvloer terecht is gekomen en doordat de verdiepingsvloer ook aan weersinvloeden wordt blootgesteld als gevolg van het feit dat er geen dak is, waardoor alle belasting van de verdiepingsvloer moet worden verwijderd of, indien de belasting niet kan worden weg gehaald, de verdiepingsvloer moet worden ondersteund met schroefstempels (1 stempel per 6 m²).
2.Juridisch kader
3.Beoordeling van de beroepsgronden tegen het dwangsombesluit
welvoldoet aan 2.6. van het Bouwbesluit, als gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur sprake is van de fundamentele belastingcombinaties als bedoeld in NEN 8700. Dat artikel bepaalt dus niet dat altijd aan de NEN 8700 moet worden getoetst om te kunnen concluderen dat een bouwwerk
nietvoldoet aan 2.6. Bouwbesluit. Het is ook mogelijk om andere bepalingsmethoden te hanteren. Dit is bevestigd in de jurisprudentie van de Afdeling, waarin is overwogen:
“Uit het systeem van de artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 van het Bouwbesluit, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat wanneer overeenkomstig artikel 2.8 aan de hand van NEN 8700 wordt vastgesteld dat - in dit geval - de fundering van een woning niet bezwijkt in de zin van artikel 2.7, daarmee vaststaat dat wordt voldaan aan de in artikel 2.6, eerste lid, neergelegde norm dat een bestaand bouwwerk gedurende de restlevensduur voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten. Het systeem van de artikelen 2.6, 2.7 en 2.8 van het Bouwbesluit sluit op zichzelf echter [..] niet uit dat [..] aan de hand van een andere bepalingsmethode wordt bepaald of een bestaand bouwwerk voldoet aan artikel 2.6, eerste lid. Uit die andere bepalingsmethode moet dan wel onmiskenbaar volgen dat niet aan artikel 2.6, eerste lid, is voldaan.” [4] Zoals hiervoor al geconcludeerd, blijkt uit het rapport van 9 mei 2022 dat de gemeentelijk constructeur op basis van zijn expertise heeft geconcludeerd dat onmiskenbaar niet werd voldaan aan het Bouwbesluit. Dit maakt dan ook dat verweerder bij het bestreden besluit een overtreding van artikel 2.6 van het Bouwbesluit heeft mogen aannemen.
de excessenregeling geldt niet indien het bouwwerk bestemd is om in een tijdelijke behoefte van maximaal 5 jaar te voorzien (tijdelijke vergunning van vijf jaar).Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat van een dergelijke situatie sprake is en eiseres heeft dat ook niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de schuur gedeeltelijk is afgebrand, maakt niet dat de schuur daarmee een bouwwerk van tijdelijke aard is geworden als bedoeld in de Welstandsnota. De rechtbank ziet hierin daarom geen grond voor het oordeel dat de excessenregeling in dit geval niet van toepassing zou zijn, zoals door eiseres aangevoerd, en ziet daarom evenmin grond voor het oordeel dat verweerder geen overtreding van artikel 12, eerste lid, van de Woningwet heeft mogen aannemen.
geen toegang tot de schuur vanwege sluiting op grond van de Opiumwet
onvoldoende financiële middelen en strafrechtelijke procedure
eersteen omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Verweerder heeft daarover ter zitting erkend dit ten onrechte in de last is opgenomen, nu de last de toestemming voor het uitvoeren ervan reeds impliceert. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder ten onrechte in de last heeft opgenomen dat een omgevingsvergunning was vereist om dat onderdeel van last 2 (herbouw) uit te voeren. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de opgelegde last onder dwangsom op dit punt in strijd is met het formele rechtszekerheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt.
ookaan last 2 voldoen door de schuur te slopen tot aan de fundering, opgenomen onder onderdeel b van de last. Voor dit onderdeel geldt de toevoeging dat eiseres een omgevingsvergunning nodig had niet en eiseres heeft ook geen concrete omstandigheden aangevoerd die maken dat uitvoering van de last door middel van sloop niet uitvoerbaar was. Gelet hierop, vormt het gebrek geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit en gegrondverklaring van het beroep.