ECLI:NL:RBLIM:2025:3895

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 570 en ROE 25 / 571
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet in het kader van een voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van Sittard-Geleen behandeld. De burgemeester had op 18 februari 2025 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er harddrugs in de woning waren aangetroffen. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een primair besluit van 27 september 2024, dat was geschorst tot de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de noodzaak daartoe minder groot was, gezien de gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester met een minder ingrijpend middel had moeten volstaan, zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom. Het beroep van verzoeker wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 4.015,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 25/570 en ROE 25/571
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. J.L. Stoop en mr. M.M.J.P. Boesten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 18 februari 2025 (het bestreden besluit) om op grond van artikel 13b van de Opiumwet zijn woning te sluiten voor de duur van zes maanden.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit van 27 september 2024 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (ROE 24/4257). Bij uitspraak van 28 november 2024 is dit verzoek toegewezen. [1] Het primaire besluit is geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 op het bezwaar van verzoeker heeft de burgemeester het primaire besluit (en daarmee de sluiting van zes maanden) gehandhaafd.
1.3.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft aangegeven te wachten met het sluiten van de woning totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Kortsluiten?
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. [2] Partijen hebben tijdens de zitting aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden op grond van de Opiumwet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat als gevolg daarvan geen grond meer. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
5. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. De burgemeester heeft op
4 september 2024 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er naar aanleiding van twee MMA (Meld Misdaad Anoniem) meldingen en signalen van de wijkagent een onderzoek werd ingesteld naar de woning. Er is verschillende malen onopvallend gepost waarbij er kortstondige bezoekjes aan de deur van de woning zijn waargenomen van vermoedelijke kopers. De politie heeft de woning op
15 augustus 2024 doorzocht. Bij het betreden van de woning waren er naast verzoeker nog twee personen aanwezig in de woning. Tijdens de doorzoeking van de woning is
– samengevat – het volgende aangetroffen:
  • op een porseleinen bordje op het aanrecht in de keuken witte lijntjes poeder, die indicatief positief testte op cocaïne (1,5 gram bruto);
  • op de keukentafel een doorzichtig plastic zakje met 2 hoeveelheden wit poeder dat indicatief positief testte op cocaïne (3,7 gram bruto);
  • in de keuken, trapkast en in de woonkamer diverse zakken met verschillende soorten poeders, die indicatief negatief zijn getest (totaal 249,2 gram bruto);
  • in de onderbroekenla in een kledingdressoir in vermoedelijk de slaapkamer van verzoeker een pistool met munitie;
  • in een kleine slaapkamer/rommelkamer achter een kledingkast een lang houten geweer; en
  • in de achtertuin onder een losse tegel drie kleine weegschaaltjes met witte poederresten.
De burgemeester is na ontvangst van de bestuurlijke rapportage overgegaan tot de in de inleiding genoemde besluitvorming.
5.1.
De burgemeester heeft op 14 januari 2025 en op 15 januari 2025 een (aanvullend) verweerschrift in de bezwaarprocedure ingediend, met daarbij enkele aanvullende stukken. Hierbij heeft de burgemeester allereerst een aanvullend proces-verbaal van de politie van
7 november 2024 overgelegd. Hierin zijn de twee MMA-meldingen van 22 en 23 juli 2024 woordelijk weergegeven. Ook is vermeld dat het aannemelijk is dat de twee personen die naast verzoeker aanwezig waren in de woning, langere tijd in een van de slaapkamers van de woning verbleven. Tot slot zijn er enkel foto’s toegevoegd, waaronder een van de in de achtertuin aangetroffen weegschaaltjes waarbij in het onderschrift staat dat het gaat om weegschaaltjes voor het wegen van grammen. Los daarvan is de tekst van een derde MMA-melding van 3 december 2024 toegevoegd. Verder zijn stukken van het NFI van
24 september 2024 bijgevoegd, waaruit volgt dat de in de keuken aangetroffen cocaïne een netto hoeveelheid van 3,38 gram betrof. Uit het overgelegde proces-verbaal van de politie van 21 augustus 2024 volgt tot slot dat de (oude) wapens die in de woning zijn gevonden, verboden vuurwapens zijn.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning harddrugs voor de verkoop, het afleveren of het verstrekken aanwezig zijn.
6.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in Sittard-Geleen tegen te gaan. Dit beleid staat in het “Damoclesbeleid Sittard-Geleen” (het beleid), zoals vastgesteld op 13 december 2023 en in werking is getreden op 5 januari 2024. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van een woning. In het beleid is onder meer bepaald dat bij een eerste constatering van een overtreding dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van zes maanden. [3]
6.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat in de uitspraak van 28 augustus 2019 (de overzichtsuitspraak) [4] uiteen heeft gezet. Dit toetsingskader heeft de Afdeling verder uitgewerkt in haar uitspraak van 2 februari 2022 [5] en in haar uitspraak van 6 juli 2022. [6] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenwichtig zijn.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
7. De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij softdrugs is dat het geval als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Uit vaste rechtspraak [7] van de Afdeling volgt echter dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen handelshoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning een netto hoeveelheid van 3,38 gram aan cocaïne (harddrugs) is aangetroffen. Dat betreft een handelshoeveelheid waarbij de burgemeester er in beginsel van uit mag gaan dat deze is bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet gaat om een zodanig grote hoeveelheid dat het niet voor eigen gebruik zou kunnen zijn. Het feit dat een deel van de aangetroffen cocaïne gebruikslaar (in lijntjes) op de keukentafel lag, terwijl er drie personen in de woning verbleven en aanwezig waren (zo blijkt ook uit het aanvullend proces-verbaal van de politie van 7 november 2024) en waarvan in elk geval verzoeker bekend is met een drugsverslaving in het verleden, is daarvoor ook een indicatie. Dat in die situatie nog steeds kan worden aangenomen dat de cocaïne in de woning aanwezig was ter verstrekking (aan de aanwezigen of aan anderen), zoals de burgemeester stelt, is door verzoeker echter onvoldoende weerlegd. Door verzoeker is namelijk geen openheid van zaken gegeven over van wie de aanwezige cocaïne was, op welke wijze de cocaïne de woning in was gebracht, wie deze op welk moment zou gebruiken en waarvoor de in het zakje aanwezige cocaïne was bedoeld. Hoewel dat niet ondenkbaar is, heeft verzoeker daarmee dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen handelshoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Gelet daarop is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Kan de burgemeester in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid?
8. De volgende vraag is of de burgemeester ook in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid door de woning – conform het beleid – voor de duur van zes maanden te sluiten. In dat kader dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
Is de sluiting noodzakelijk?
9. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
10. Gebleken is dat in de woning 3,38 gram harddrugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter vindt die hoeveelheid en de wijze waarop deze drugs zijn aangetroffen (een deel gebruiksklaar op de keukentafel) niet zodanig dat alleen daarom al een sluiting van de woning noodzakelijk is. Er moet dus meer zijn om de sluiting van de woning noodzakelijk te achten.
10.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester de antecedenten van verzoeker die in de bestuurlijke rapportage zijn vermeld, en waarvan verzoeker heeft aangegeven dat die niet zien op drugshandel, in het bestreden besluit niet langer aan het sluitingsbesluit ten grondslag legt. Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat de in de woning aangetroffen poeders (buiten de aangetroffen cocaïne) niet door het NFI zijn onderzocht en dat dus niet is gebleken dat het gaat om drugs of versnijdingsmiddelen.
10.2.
De burgemeester stelt zich desalniettemin op het standpunt dat er sprake is van een ernstig geval. Daarbij verwijst de burgemeester in de eerste plaats naar diverse handelsattributen die in de woning zijn aangetroffen. Ten aanzien van de burnertelefoon overweegt de voorzieningenrechter dat deze is onderzocht en dat hierop niets relevants is aangetroffen. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in waarom deze telefoon in verbinding gebracht zou kunnen worden met drugshandel. Ten aanzien van de in de tuin aangetroffen weegschalen geldt dat niet is gebleken dat de daarop aangetroffen poederresten drugs betreffen. Hoewel de voorzieningenrechter wel wil aannemen dat het grammenweegschalen zijn, dat staat ten slotte in het proces-verbaal van de politie van
7 november 2024, is de plek en wijze waarop de weegschalen zijn aangetroffen zodanig opmerkelijk dat de voorzieningenrechter niet zonder meer aannemelijk acht dat zij duiden op drugshandel. Dat geldt ook voor de aangetroffen wapens. Hoewel de aanwezigheid van wapens een verzwarende omstandigheid kan zijn, vormen zij op zichzelf in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding om feitelijke drugshandel van uit de woning aan te nemen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om oude wapens (van voor 1945 respectievelijk 1975) die niet binnen handbereik, maar juist in de slaapkamers in een onderbroekenla en achter een kledingkast waren opgeborgen. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat er in de woning verder juist geen (klassieke) attributen of handelsindicaties zoals ponypacks, ander verpakkingsmateriaal of contant geld aanwezig waren.
10.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de MMA-meldingen heeft kunnen betrekken bij het onderbouwen van de mogelijke ‘loop’ naar de woning. In deze meldingen staat – kort gezegd – dat er op het adres van verzoeker wordt gedeald in drugs en dat het een komen en gaan is van personen. Naar aanleiding van twee MMA-meldingen in juli 2024 en signalen van de wijkagent heeft de politie een onderzoek ingesteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat er niets is vastgelegd over de signalen van de wijkagent. De aard van die signalen of wanneer die zijn afgegeven is niet duidelijk. Daaraan kan in dit kader dan ook geen waarde worden toegekend. Anders dan de burgemeester onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat uit de beschikbare gegevens ook niet kan worden opgemaakt dat door de politie daadwerkelijke verkoop van drugs vanuit de woning is waargenomen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat de politie (verschillende keren) onopvallend zou hebben gepost bij de woning en er kortstondige bezoekjes aan de deur van de woning zijn waargenomen. Niet is vermeld wanneer en hoe lang de politie heeft gepost, hoeveel bezoekjes er zijn waargenomen, op welke tijdstippen die bezoekjes hebben plaatsgevonden of hoe lang ze hebben geduurd. De voorzieningenrechter stelt in elk geval vast dat de politie klaarblijkelijk geen transacties of andere dealeractiviteiten heeft waargenomen, aangezien daarvan in de bestuurlijke rapportage geen melding wordt gemaakt.
10.3.1.
In het verweerschrift van de burgemeester in de bezwaarprocedure staat dat de politie op 28 juli 2024 heeft gepost bij de woning en heeft geconstateerd dat in ieder geval vier personen ‘met een junkenuiterlijk’ of met ‘ingevallen wangen’ de woning kortstondig hebben bezocht. De vierde persoon werd afgevangen nadat hij kort het pand had bezocht en bleek in het bezit te zijn van een gebruikershoeveelheid hasj. Hij verklaarde dit zojuist te hebben gekocht. Verder staat er dat er op 5 augustus 2024 werd waargenomen dat een ambtshalve bekende heroïneverslaafde man kortstondig het pand bezocht maar dat na controle van deze man geen drugs is gevonden.
10.3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet duidelijk is waar deze informatie vandaan komt. In de stukken heeft de voorzieningenrechter geen proces-verbaal of ander (al dan niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt) stuk van de politie aangetroffen waarin deze informatie is opgenomen. De voorzieningenrechter hecht mede gelet hierop geen waarde aan de gewekte suggestie dat een van de gecontroleerde personen hasj in de woning van verzoeker of van verzoeker zou hebben gekocht. Het is slechts een suggestie nu de tekst niet duidelijk is over waar of wanneer de persoon is afgevangen en wat er duidelijk is geworden over waar of van wie hij de hasj zou hebben gekocht. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij contact heeft gehad met de politie en dat zij hem hebben verteld dat ze de betreffende persoon pas op een veel later moment in het centrum hebben afgevangen en dat ze zelf nadien ook hebben geconcludeerd dat hij de hasj niet in verzoekers woning had gekocht. De voorzieningenrechter gaat er in elk geval vanuit dat als de koop van de hasj te herleiden zou zijn tot verzoeker of zijn woning, dat deze informatie in de bestuurlijke rapportage zou zijn opgenomen. In de woning is tot slot ook helemaal geen hasj of resten daarvan aangetroffen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande niet kan worden opgemaakt dat de politie daadwerkelijke handel heeft waargenomen of dat (uit korte bezoeken aan de woning) kan worden afgeleid dat daadwerkelijk gedeald werd vanuit de woning. Het is daarom niet aannemelijk dat de woning een noemenswaardige rol speelt in de drugsketen.
10.4.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. De voorzieningenrechter acht gemiddeld één woningsluiting per jaar sinds 2018, waarvan niet bekend is of zij voor of na de grootschalige renovatie van de wijk hebben plaatsgevonden, niet dermate hoog dat alleen gelet hierop sprake is van een kwetsbare wijk. Daarnaast hebben veel wijken de door de burgemeester genoemde voorzieningen als een kindcentrum, speeltuin en kerk. De aanwezigheid van dergelijke voorzieningen leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Ook de enkele omstandigheid dat de woonwijk vlakbij de Duitse grens is gelegen is onvoldoende om aan te nemen dat het om een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk is. De argumenten van de burgemeester onderbouwen de noodzaak tot sluiting in algemene zin en onderbouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet waarom specifiek de woning van verzoeker in een kwetsbare wijk ligt en moet worden gesloten. Evenmin is er sprake van een recidivesituatie, een gevaar voor de openbare orde of van professionaliteit.
10.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de woning en het herstel van de openbare orde. De noodzaak om de woning te sluiten is alles overziend minder groot. De voorzieningenrechter is van oordeel dat reeds hierom het bestreden geen stand kan houden.
Evenredigheid
11. Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter acht echter wel aannemelijk dat de sluiting van de woning voor verzoeker grote gevolgen zal hebben. De woning van verzoeker betreft een sociale huurwoning die verzoeker al 40 jaar huurt. Verzoeker heeft onbetwist gesteld dat hij na een woningsluiting niet meer in de woning kan terugkeren nu de woningcorporatie de huurovereenkomst wenst te ontbinden en verzoeker op een zwarte lijst zal plaatsen. De woningcorporatie heeft de procedure daartoe al opgestart, maar die procedure is nu aangehouden, mede in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.
11.1.
De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat onduidelijk is waar verzoeker tijdens een woningsluiting (of daarna) zou moeten verblijven. De uitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet is enkele maanden geleden stopgezet. Hij heeft geen enkele inkomsten en geen vermogen; hij leeft op dit moment van giften. Het is zonder meer aannemelijk dat verzoeker niet aan particuliere woonruimte kan komen omdat hij daarvoor simpelweg de middelen niet heeft.
11.2.
De burgemeester heeft verzoeker wel kunnen verwijzen naar de daklozenopvang van Moveoo. Het is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken dat de gezondheid van verzoeker of zijn verleden als drugsverslaafde verblijf in de opvang niet mogelijk zou maken. Verblijf in de opvang is echter slechts een (zeer) tijdelijke oplossing, en zoals hiervoor weergegeven is niet gebleken dat er voor verzoeker voor de periode daarna andere mogelijkheden beschikbaar zijn. Het is niet ondenkbaar dat verzoeker dakloos raakt en op straat moet verblijven. Deze omstandigheden verzetten zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegen een sluiting van de woning.

Conclusie en gevolgen

12. De burgemeester heeft zich terecht bevoegd geacht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Nu de noodzaak om de woning te sluiten minder groot is, terwijl sluiting grote gevolgen zal hebben voor verzoeker, heeft de burgemeester zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb waren die maken dat handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester heeft dus niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning. De burgemeester had moeten volstaan met een minder ingrijpend middel, zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom.
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en de voorzieningenrechter zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Gelet hierop is er geen grond voor toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
14. Verzoeker heeft zowel in beroep als in de voorlopige voorziening een beroep op betalingsonmacht gedaan. De voorzieningenrechter zal deze verzoeken (definitief) honoreren, zodat geen griffierecht zal worden geheven en een vergoeding van betaald griffierecht door de burgemeester daarom niet aan de orde is.
15. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het bezwaar van verzoeker en het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.294,-, (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1) en in beroep vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 april 2025.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie randummer 24 van het beleid en de handhavingsmatrix.
7.Zie onder meer de uitspraak van 2 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2879) en van 7 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2614)