Uitspraak
[namen] , wonende te [woonplaats] , eisers
Inleiding
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
Als gevolg van de heroverweging in bezwaar hebben wij de volgende besluiten genomen:
- Wij herroepen de (…) omgevingsvergunning (…);
- Wij weigeren (…) uw aanvraag omgevingsvergunning (…);
- Wij starten twee handhavingstrajecten op (…)”.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Bezwaarschrift tegen omgevingsvergunning legalisatie/herstel van de stallen (…)” en in het bezwaarschrift wordt onder meer gesteld dat het toestaan van de stallen in strijd is met het bestemmingsplan en afbreuk doet aan het landschap en het woongenot. In dat bezwaarschrift schrijft de derde-partij verder:
Wij vragen uw college:
- Het verrichten van bouwwerkzaamheden aan de bestaande stallen zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning. Dat levert een schending op van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow;
- Op de daken van de stallen zijn zonnepanelen geplaatst zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning. Dat levert eveneens een schending op van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow;
- De stallen worden gebruikt voor de opslag van materialen, machines en stalling van oude auto’s. Dat is in strijd met de bestemming “Agrarisch” zoals opgenomen in artikel 3.4.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied Peel en Maas” (hierna: het bestemmingsplan) dat onderdeel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan;
- De stallen worden gebruikt voor het opwekken van zonne-energie. Dat levert eveneens een schending op van artikel 3.4.1 van het bestemmingsplan.
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE”. Eisers telen op het perceel geen gewassen en houden daar geen dieren en deden dat ook niet ten tijde van het primaire en het bestreden besluit.
concreetzicht op legalisatie op. Een nog in te dienen aanvraag – wat daarvan ook zij – levert evenmin dergelijk zicht op.
De aan u verleende vergunning moet namelijk verleend worden met de uitgebreide procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb”. [16] De commissie heeft hierover in haar advies aan het college het volgende gezegd: “
Er bestaat dus een reële kans dat het college de beslissing op de aanvraag moet voorbereiden met behulp van de uitgebreide procedure (…). Waarschijnlijk moet de beslissing op de gehele aanvraag worden voorbereid met behulp van de uitgebreide procedure als bedoeld in afd. 3.4 Awb. In dat geval moet het college volstaan met de herroeping van het bestreden besluit, om de aanvraag en de daarbij behorende stukken ter inzage te leggen (…). Als de beslissing op de aanvraag toch met behulp van de reguliere procedure kan worden voorbereid, moet het college (…) nader onderzoek laten verrichten (…). Op dit moment kan de commissie niet beoordelen of de omgevingsvergunning (…) in stand kan blijven. (…) De commissie adviseert het college (…) om het bestreden besluit te herroepen (…) dan wel aan te vullen (…)”.De voorzieningenrechter constateert dat aan de herroeping van de aanvankelijk verleende vergunning – die het college dus kennelijk aanvaardbaar vond – enkel een formele motivering ten grondslag ligt die inhoudt dat de onjuiste procedure is gevolgd. Een inhoudelijk motivering voor de weigering van de vergunning is niet gegeven. De aanvankelijke vergunningverlening laat zich moeilijk rijmen met het belang dat het college thans kennelijk aan handhaving hecht en de herroeping van die omgevingsvergunning ontbeert een motivering van dat belang.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als hier aan de orde in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd” [17] en:
“Overgangsrecht is echter, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 november 2004 in zaak nr. 200306936/1) niet bedoeld voor gebruik dat niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Dit brengt met zich dat gebruik dat reeds onder het overgangsrecht van het vorige plan viel, in beginsel niet opnieuw onder het overgangsrecht mag worden gebracht. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2010 in zaak nr. 200904762/1/R3; www.raadvanstate.nl) kan onder omstandigheden het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van het bestaande gebruik van een perceel aanvaardbaar zijn. Daarvoor is in ieder geval vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze vorm van gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd”. [18] Specifiek over het bouwovergangsrecht heeft de Afdeling overwogen: “
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaande legale bebouwing kan slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op verwijdering van de bebouwing binnen de planperiode. Indien dit niet het geval is, dient de raad het bestaande legale bouwwerk planologisch in te passen, bijvoorbeeld door het als zodanig te bestemmen”. [19] De voorzieningenrechter is gelet op deze jurisprudentie van oordeel dat het feit dat de stallen inmiddels gedurende ruim 25 jaar onder het overgangsrecht vallen, in ogenschouw had moeten worden genomen bij de (belangen)afweging omtrent handhavend optreden. Dat had moeten gebeuren aan de hand van de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het aanvaardbaar is dat de ooit vergunde bouwwerken, zonder zicht op verwijdering daarvan, niet alsnog worden gelegaliseerd. Het college heeft dat niet gedaan.