3.2.Bij brief van 19 december 2024 heeft de burgemeester verzoekers naar aanleiding van het onder 3.1 genoemde in kennis gesteld van het voornemen om het pand te sluiten. Verzoekers hebben vervolgens hun zienswijzen kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken, zodat de burgemeester het besluit tot sluiting heeft genomen. Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Is sprake van een spoedeisend belang?
4. De door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter moet dus eerst beoordelen of in dezen sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers wonen in het pand. Door en voor de duur van de sluiting kunnen verzoekers daar echter niet verblijven. Verzoekers hebben weliswaar vervangende woonruimte bij hun zoon, maar het niet kunnen verblijven in hun eigen pand heeft voor verzoekers verstrekkende (psychische) gevolgen. Daarnaast kunnen verzoekers hun winkel gedurende de sluiting van het pand niet exploiteren, terwijl zij daarvan voor wat betreft hun inkomsten wel gedeeltelijk afhankelijk zijn. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook verder inhoudelijk beoordelen.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan?
6. In het pand is (onder meer) 100,7 gram cocaïne en heroïne aangetroffen, alsook
€ 50.000,00 contant geld, mobiele telefoons, notities en een GPS-tracker. Dat betreft een handelshoeveelheid harddrugs en diverse attributen die volgens vaste Afdelingsrechtspraakduiden op handel in drugs vanuit het pand. Gelet daarop is de burgemeester bevoegd het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekers hebben de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester ook niet betwist.
Is sluiting van het pand noodzakelijk?
7. Verzoekers voeren aan dat er geen noodzaak (meer) is tot sluiting van het pand voor de duur van negen maanden. De vondst van de verdovende middelen dateert immers al van
9 september 2024 en dat is ruim vijf maanden geleden, en sindsdien zijn er geen meldingen meer geweest van druggerelateerde overlast of anderszins verstoringen van de openbare orde gerelateerd aan het adres van verzoekers. De in het pand aangetroffen verdovende middelen en attributen waren bovendien van de zoon van verzoekers - die zich sindsdien in detentie bevindt - en verzoekers hadden van zijn strafbare handelen (op dat moment) geen kennis. De openbare orde is dus al hersteld. Verzoekers verwijzen in dat verband naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 juli 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:5357. 8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de vondst van de verdovende middelen en het besluit tot sluiting van het pand niet tot gevolg heeft dat er geen noodzaak meer bestond om tot sluiting van het pand over te gaan. Na de vondst op
9 september 2024 heeft de burgemeester namelijk op 9 december 2024 de bestuurlijke rapportage ontvangen. Tussen het moment van ontvangst van die rapportage en het definitieve besluit tot sluiting van het pand (op 12 februari 2025) zat slechts twee maanden. Verzoekers zijn in die periode van twee maanden nog in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken (middels het voornemen van 19 december 2024) en dit hebben zij ook gedaan (op 31 december 2024). Zoals de Afdeling al vaker heeft overwogenis een dergelijke handelswijze van de burgemeester en een dergelijke termijn nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, waaronder ook dient te worden begrepen het opstellen van de bestuurlijke rapportage en het meewegen van de zienswijze van verzoekers. De burgemeester heeft het pand vervolgens op 26 februari 2025 gesloten. De burgemeester heeft daarmee dan ook zorgvuldig en voldoende voortvarend gehandeld, zodat het tijdsverloop niet afdoet aan de noodzaak tot sluiting. Het feit dat er sinds de vondst geen meldingen meer zijn geweest van druggerelateerde overlast of anderszins verstoringen van de openbare orde gerelateerd aan het adres van verzoekers maakt dit niet anders. Sluiting van het pand is -zoals de burgemeester in het primaire besluit terecht heeft overwogen- immers niet enkel noodzakelijk voor de beëindiging van de overtreding, maar ook zodat de bekendheid van het pand als drugsadres teniet wordt gedaan, de rust in de directe omgeving terugkeert en herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat wordt voorkomen. Dat geldt te meer nu in dezen sprake is van een ernstige overtreding in de vorm van een grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs én een enorme hoeveelheid contant geld en andere attributen die duiden op handel, met alle risico’s van dien. Ook de verwijzing van verzoekers naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank maakt dit niet anders, vanwege de wezenlijke verschillen tussen die uitspraak en deze zaak, waaronder een aanzienlijk langer tijdsverloop.
Is sluiting van het pand evenredig?
9. Verzoekers voeren aan dat sluiting van het pand niet evenredig is. De sluiting van de woonruimte heeft voor beiden, maar met name voor verzoekster, namelijk steeds verderstrekkende (psychische) gevolgen, maar ook de sluiting van de winkel, die voor verzoekers de mogelijkheid bood om in beweging te blijven en sociale contacten te onderhouden. Verzoekster kan sinds de sluiting van het pand niet meer eten of slapen en onderneemt verder ook niets meer. Zij ontvangt daarvoor inmiddels psychische hulp en medicatie. Verder is nog van belang dat de winkel van verzoekers een gedeeltelijke bron van inkomsten vormt, die door de sluiting van het pand komt te vervallen. Gelet op al die feiten en omstandigheden, had de burgemeester moeten volstaan met een waarschuwing. Dat geldt te meer omdat de in het pand aangetroffen verdovende middelen en attributen van de zoon van verzoekers waren en uitsluitend door hem werden verhandeld. Verzoekers hadden daarvan geen weet, zodat verzoekers geen persoonlijk verwijt treft.
10. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Als de burgemeester bevoegd is een pand te sluiten en die sluiting ook noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn (onder andere) de verwijtbaarheid en de eventuele bijzondere binding met het pand van belang.
Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan betrokkenen geen verwijt worden gemaakt, als zij niet op de hoogte waren en evenmin redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand.Daarnaast moeten de nadelige gevolgen van de sluiting van de betrokkenen worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.