In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het starten van een Bed en Breakfast (B&B) in Ohé en Laak. De vergunning was aanvankelijk verleend op 12 januari 2023, maar na bezwaar van de eiseres, die zich zorgen maakte over de onzorgvuldigheid van de besluitvorming en de impact op de woonfunctie, heeft het college de vergunning herroepen en opnieuw verleend op basis van een andere juridische grondslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar perceel grenst aan dat van de vergunninghouder. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres, waaronder de onduidelijkheid van het bestreden besluit en de vraag of de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet in strijd is met de omgevingsverordening en dat de impact op het woonkarakter van de omgeving beperkt is. Echter, de rechtbank heeft geconstateerd dat de vergunning ten onrechte voor onbepaalde tijd was verleend, terwijl de vergunninghouder een tijdelijke vergunning voor 15 jaar had aangevraagd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de vergunning te verlenen met de juiste voorschriften, waaronder dat de B&B uitsluitend als nevenactiviteit naast de woonfunctie mag plaatsvinden en dat de vergunning voor 15 jaar wordt verleend. De rechtbank heeft bepaald dat het griffierecht aan eiseres wordt vergoed.