ECLI:NL:RBLIM:2025:7229

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
ROE 25/1088
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van warehouses in Weert

Op 23 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, een voorlopige voorziening vroegen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van twee warehouses inclusief kantoren en inritten in Weert. De voorzieningenrechter oordeelde dat het vereiste spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt, ondanks de aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden, waaronder een verkeersrapport en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en wees het verzoek af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 25 / 1088

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster 1] ,gevestigd in [plaatsnaam]
, mede namens [verzoekster 2] , verzoeksters,
(gemachtigden: mr. M. Abdelkader Mohamed),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder,

(gemachtigden: mr. S. Chalh en mr. T.A.P. Lam).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], gevestigd in Weert,
(gemachtigde: mr. J. Herfkens).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van twee warehouses inclusief kantoren en inritten aan de [adres 1] en [adres 2] in Weert. Verzoeksters zijn het niet eens met de verlening van deze omgevingsvergunning. Zij hebben beroep ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt dit herhaalde verzoek om een voorlopige voorziening aan de hand van de door hen gestelde nieuwe feiten / omstandigheden.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hij is, daargelaten of er sprake is van nieuwe feiten / omstandigheden, van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Ook is er geen sprake van een evident onrechtmatig besluit. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.
Met het besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeksters tegen de verleende omgevingsvergunning van 21 december 2023 (het primaire besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard en die omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering en aanpassing van voorschriften in stand gelaten.
3. Tegen het bestreden besluit hebben verzoeksters beroep ingesteld en de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [1]
4. Verweerder heeft op het beroep met een verweerschrift gereageerd en vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens [verzoekster 1] , [naam 2] namens de [verzoekster 2] , de gemachtigde van verzoeksters, [naam 3] , werkzaam bij [ingenieursbureau] , [naam 4] , werkzaam bij [milieuadviseur] ,
de gemachtigden van verweerder, [naam 5] namens verweerder,
[naam 6] , [naam 7] en [naam 8] namens vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

6. Op 23 juni 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet
-kort gezegd
-op het bouwen van twee warehouses (unit A en unit B), waarvan warehouse unit B is verdeeld in drie geschakelde units met elk een eigen kantoor (hierna ook: het bouwplan). De warehouses hebben samen een bruto oppervlakte van 89.100 m². Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldend bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein 2013’ (hierna: het bestemmingsplan), omdat de goothoogten van de twee warehouses hoger zijn dan is toegestaan volgens het bestemmingsplan.
7. Verweerder heeft bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), te weten: het (ver)bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Verweerder heeft voor het strijdig gebruik met het bestemmingsplan toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het besluit omgevingsrecht. Verder heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor het maken en/of veranderen van een uitweg als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeksters gedeeltelijk gegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering en aanpassing van voorschriften in stand gelaten. Verweerder heeft, voor zover van belang, bij dat besluit het aspect stikstof nader gemotiveerd en een voorschrift over stikstof in de vergunning ingetrokken. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
9. Verzoeksters hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [2] Zij hebben ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [3] De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 25 oktober 2024 dat verzoek afgewezen. [4] Verzoeksters hebben vervolgens het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. [5]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit vóór 1 januari 2024 is ingediend, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór
1 januari 2024, dus van toepassing blijft op deze zaak.
11. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast en dat is ook niet in geschil tussen partijen dat verzoeksters als rechtspersonen belangen behartigen die door de omgevingsvergunning rechtstreeks worden geraakt. In de onderhavige procedure komen zij op voor natuurbelangen / tegen de (toename van) stikstofdepositie in nabij gelegen al met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden. Voorts is niet in geschil en de voorzieningenrechter stelt vast dat er in het kader van de verleende omgevingsvergunning ‘intern gesaldeerd’ is.

Spoedeisend belang en nieuwe feiten / omstandigheden

12. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie dat een beslissing in de hoofdzaak - in dit geval een uitspraak op het beroep - niet kan worden afgewacht. [6]
13. De beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening is in beginsel bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan een herhaald verzoek om voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van een terecht beroep op nieuwe feiten of omstandigheden door verzoeksters. Het moet gaan om feiten of omstandigheden die verzoeksters ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen. [7]
14. Verzoeksters hebben aangevoerd dat het verkeersrapport van Movares van 7 oktober 2024 (hierna: het verkeersrapport), dat in de onder 9 vermelde uitspraak van 25 oktober 2024 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank vanwege de goede procesorde buiten beschouwing is gelaten, als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid moet worden gezien. In het verkeersrapport wordt onder meer ingegaan op het heersende verkeersbeeld en de daarmee samenhangende stikstofdepositie. Hieruit leiden verzoeksters af dat er een toename van het verkeer bij ingebruikname van het vergunde bouwplan is en er daardoor ook, anders dan waarvan is uitgegaan bij het bestreden besluit, sprake is van een toename van stikstofdepositie in nabij gelegen al met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden.
14.1.
Nog afgezien van de vraag of voormeld verkeersrapport als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid kan worden aangemerkt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Zoals op zitting is vastgesteld ziet dit verkeersrapport op het
gebruikvan het bouwplan. Vergunninghouder heeft op zitting aangegeven dat de
bouwvan het bouwplan in april 2026 gereed zal zijn en dat van dit bouwplan pas in mei 2026 gebruik zal worden gemaakt. Gelet op deze tijdslijn ontbreekt dus op dit moment het spoedeisend belang.
15. Verzoeksters hebben daarnaast op zitting aangevoerd dat de Rendac-uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 [8] ook een gewijzigde omstandigheid betreft. Volgens verzoekers volgt uit die uitspraak dat er een aanhaakplicht geldt voor de natuurtoestemming ten aanzien van stikstof.
15.1.
Nog afgezien van de vraag of de Rendac-uitspraak als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid kan worden aangemerkt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook hier het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan verzoeksters stellen, uit de Rendac-uitspraak niet volgt dat er een aanhaakplicht geldt. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft al eerder in de uitspraak van 11 februari 2025 [9] geoordeeld dat in rechtsoverweging 25.1 van de Rendac-uitspraak is overwogen dat voor lopende procedures geen verplichting ontstaat om de natuuractiviteit alsnog te laten aanhaken bij de verleende omgevingsvergunning. Daarbij heeft die voorzieningenrechter overwogen dat uit de Rendac-uitspraak volgt dat de beoordeling van de aanhaakplicht ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning los staat van de vraag of de initiatiefnemer voor zijn voorgenomen project alsnog een natuurvergunning nodig heeft. Dat dient de initiatiefnemer op basis van het kader voor de beoordeling van de natuurvergunningplicht zoals in de uitspraak is uiteengezet, te bezien. Er is geen reden om de voormelde uitspraak van
11 februari 2025 hier niet te volgen.
15.2.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de rechtspraakwijziging van de Afdeling in de Rendac-uitspraak, vergunninghouder een natuurvergunning nodig heeft en dat voor het aanvragen en het verkrijgen van die natuurvergunning een overgangsperiode van vijf jaar (tot 1 januari 2030) is gegeven, waarin het bevoegd gezag niet handhavend kan optreden met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze overgangsperiode hier van toepassing is. Hij vindt namelijk dat op basis van de gedingstukken en de behandeling ter zitting voldoende is komen vast te staan dat er op grond van de voor 18 december 2024 geldende rechtspraak van de Afdeling over intern salderen geen natuurvergunning voor het bouwplan nodig was en de fysieke activiteiten hiervoor gestart zijn tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025. [10]
Evident onrechtmatig besluit
16. De voorzieningenrechter overweegt verder dat er aanleiding kan zijn voor een voorlopige voorziening als een besluit evident onrechtmatig is en dus geen juridisch bestaansrecht heeft. Het spoedeisend belang is dan minder relevant of eigenlijk een gegeven. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en / of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven.
16.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat bij de eerdere verzoeken om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van deze rechtbank [11] al veel is beoordeeld, zoals de referentiesituatie met betrekking tot het bouwplan, en niet is gebleken dat deze beoordeling nu anders zou moeten zijn. Op voorhand kan niet gezegd worden dat in het licht van het verkeersrapport (zie onder 14 en 14.1) de verkeersrapportage van Antea (van in ieder geval 7 juni 2024), die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, evident onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er is namelijk, daargelaten of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening of van een evident onrechtmatig besluit. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder 9.
2.ROE 24 / 4042.
3.ROE 24 / 4161.
5.ROE 25 / 1088.
6.Vanwege meerdere bij de rechtbank aanhangige beroepen tegen het bestreden besluit is ‘kortsluiting’ op basis van artikel 8:86 van de Awb hier niet mogelijk.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3225 en
9.ECLI:NL:RBLIM:2025:1185, rechtsoverweging 17.
10.Zie ECLI:NL:RVS:4923, rechtsoverweging 24.1. t/m 24.4.
11.In de uitspraken van 21 maart 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:1309 en 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:7650.