In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bouwbedrijf en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de hoogte van een opgelegde boete naar aanleiding van een arbeidsongeval. De minister had een boete van € 9.450,- opgelegd, gebaseerd op de duur van de ziekenhuisopname en de ernst van het letsel. Het bouwbedrijf was van mening dat de boete onevenredig was en verzocht om matiging. De rechtbank oordeelde dat de minister bij het vaststellen van de boete onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van het letsel en de omstandigheden van de ziekenhuisopname. De rechtbank concludeerde dat de boete moest worden gematigd en stelde deze vast op € 6.480,-. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een verdere matiging van de boete met 20%. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar van de minister en droeg deze uitspraak op als vervanging van de eerdere beslissing. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan het bouwbedrijf.