ECLI:NL:RBLIM:2025:9595

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 24/86
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Open Overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 6 oktober 2025, wordt het verzoek van eiser om terug te komen van een eerder besluit van 10 januari 2018 behandeld. Eiser, een advocaat die op 15 december 2015 van het tableau is geschrapt, heeft een verzoek ingediend om inzage in documenten die betrekking hebben op zijn advocatenpraktijk. Dit verzoek is eerder afgewezen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser stelt dat zijn recente verzoek op 10 juni 2023, dat is gebaseerd op de Wet Open Overheid (Woo), niet als een herhaald verzoek kan worden beschouwd, omdat het een andere rechtsgrondslag heeft. De rechtbank oordeelt dat de raad het verzoek ten onrechte heeft afgewezen en dat er geen sprake is van een herhaald verzoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de raad alsnog een aanvullende motivering heeft gegeven voor de weigering van de gevraagde informatie. De rechtbank concludeert dat de Advocatenwet van toepassing is en dat de gevraagde informatie op grond daarvan kan worden geweigerd. Eiser krijgt gedeeltelijk gelijk, maar de uitkomst blijft ongewijzigd. De rechtbank bepaalt dat de raad het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/86

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M. Swagers),
en

De Raad van de Orde van Advocaten van het arrondissement Limburg, de raad

(gemachtigden: mr. E.J.M. Rosier en mr. J.H.M. Handring).

Samenvatting

1. Het gaat in deze uitspraak over de vraag of de raad het verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit van 10 januari 2018 terecht heeft afgewezen. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 10 januari 2018.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eisers verzoek niet dezelfde rechtsgrondslag heeft als het eerdere verzoek van 5 september 2017 en er dus geen sprake is van een herhaald verzoek. Het eerdere verzoek betreft een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), terwijl het onderhavige verzoek van 10 juni 2023 een verzoek is op grond van de Wet Open Overheid (Woo). De raad heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eisers verzoek ten onrechte afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. De raad had eisers verzoek inhoudelijk moeten behandelen. Eiser krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten en procesverloop

2. Eiser is advocaat geweest en is als gevolg van ernstige gezondheidsproblemen op 15 december 2015 van het tableau geschrapt. Advocaat [naam] heeft de advocatenpraktijk van eiser waargenomen. In het kader van deze waarneming heeft [naam] – zonder toestemming van eiser – zaken van eiser overgenomen en bij de raad voor de rechtsbijstand verzocht om mutatie van de bij deze zaken behorende toevoegingen. Eiser heeft naderhand verzocht om uitleg over deze door [naam] overgenomen toevoegingen bij [naam] én de raad voor de rechtsbijstand. De raad voor de rechtsbijstand heeft destijds het verzoek van eiser om inzage te krijgen in de administratieve gang van zaken rond de door [naam] overgenomen toevoegingen afgewezen. Eiser is hiertegen in rechte opgekomen. In het kader van deze procedure zijn door de raad voor de rechtsbijstand logboekgegevens overgelegd. Uit deze logboekgegevens blijkt dat de raad voor de rechtsbijstand contact heeft gehad met de Deken en voorzitter van de raad (hierna: de Deken) over de toevoegingen die op naam van eiser en [naam] zouden staan.
2.1.
Op 5 september 2017 heeft eiser aan de raad verzocht om afgifte van deze correspondentie op grond van de Wob. Met het besluit van 25 september 2017 heeft de raad het Wob-verzoek afgewezen, omdat dergelijke correspondentie niet is aangetroffen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, waarbij hij een passage uit het logboek van de raad voor de rechtsbijstand over de betreffende correspondentie met de Deken heeft overgelegd. De raad heeft daarop opnieuw navraag gedaan hierover bij de toenmalige Deken. Deze Deken heeft vervolgens twee overzichten verstrekt die betrekking hebben op toevoegingen, die op eisers naam zijn afgegeven en toevoegingen die op naam van [naam] staan. Met het besluit van 10 januari 2018 heeft de raad het besluit van 25 september 2017 herroepen en het Wob-verzoek afgewezen, omdat de twee betreffende lijsten zijn opgevraagd door de Deken in het kader van zijn toezichthoudende rol, zoals in de Advocatenwet is vastgelegd. [1] De advocatenwet moet naar de mening van de raad volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] als een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter worden gezien, waarmee de openbaarmaking van documenten die daarop betrekking hebben via de Wob niet verenigbaar is. De Wob was dus volgens de raad niet van toepassing op de door eiser gevraagde informatie. Tegen het besluit van 10 januari 2018 heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
2.2.
Op 10 juni 2023 heeft eiser de raad verzocht om terug te komen van het eerdere besluit van 10 januari 2018. Eiser heeft daarbij aangegeven dat een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2023 [3] tussen eiser en de raad voor de rechtsbijstand heeft te gelden als een nieuw feit, die een herziening van het besluit van 10 januari 2018 zou rechtvaardigen.
2.3.
Met het besluit van 29 september 2023 (het primaire besluit) heeft de raad het verzoek van eiser om terug te komen van het eerdere besluit van 10 januari 2018 afgewezen, omdat geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren aangevoerd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 20 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de raad het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
De raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de raad.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb een verzoek vereenvoudigd afwijzen als hetzelfde eerder al (gedeeltelijk) is afgewezen. Daarbij hoeft het bestuursorgaan dan slechts te verwijzen naar het eerdere verzoek. Dit is anders als de verzoeker aannemelijk maakt dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Deed eiser een herhaald verzoek?
4. Eiser voert in beroep onder meer aan dat met ingang van 1 mei 2022 de Woo in werking is getreden. Op zijn verzoek van 10 juni 2023 is volgens eiser dan ook de Woo van toepassing en niet de Wob. Eiser stelt dat bij een wijziging van het recht geen sprake is van een herhaalde aanvraag of herzieningsverzoek, voor zover het gewijzigde recht van belang is voor de beoordeling van de nieuwe aanvraag.
5. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Eiser heeft terecht naar voren gebracht in beroep dat op 1 mei 2022 de Woo in werking is getreden. De Wob is per die datum vervallen. Dat eiser op 10 juni 2023 een herzieningsverzoek heeft ingediend van het besluit van 10 januari 2018 betekent dat op dit verzoek (en het bestreden besluit) de Woo van toepassing is.
5.2.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat het onderhavige verzoek van 10 juni 2023 niet dezelfde rechtsgrondslag heeft als het eerdere verzoek van 5 september 2017 en dus geen herhaald verzoek is. Het eerste verzoek is ingediend op grond van de Wob, terwijl het verzoek waar het hier over gaat, gebaseerd is op de Woo. Het had dan ook op de weg van de raad gelegen om inhoudelijk op dit Woo-verzoek van eiser te beslissen. De raad had niet mogen volstaan met een verkorte afdoening op grond van artikel 4:6, tweede lid van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2024. [4]
5.3.
Gelet op het voorgaande, is het beroep van eiser al om die reden gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hieronder bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien.
Het Woo-verzoek
6. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het Woo-verzoek moet worden afgewezen, omdat de door eiser verzochte informatie is verkregen van de raad voor de rechtsbijstand in het kader van de uitoefening van de toezichthoudende taak van de Deken. In het kader hiervan is de Advocatenwet van toepassing en geldt ingevolge artikel 45a, derde lid, van die wet voor de Deken, alsmede voor de door hem ten behoeve van de uitoefening van het toezicht ingeschakelde medewerkers, personeel en andere personen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a van de Advocatenwet. In de Advocatenwet geldt volgens de raad een bijzondere openbaarmakingsregeling met uitputtend karakter, waarmee de openbaarmaking van documenten die daarop betrekking hebben via de Woo niet verenigbaar is. Op de gevraagde documenten is daarom niet de Woo van toepassing, aldus de raad. Op de zitting heeft de raad nog gewezen naar de bijlage van de Woo, waaruit volgt dat toezichtsinformatie niet valt onder de Woo.
7. Eiser is van mening dat er geen grondslag is voor de raad om de gevraagde gegevens te weigeren. Volgens eiser is de Advocatenwet niet van toepassing en was er geen sprake van een toezichthoudende taak van de Deken geweest.
8. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de uitwisseling van informatie over de toevoegingen op naam van eiser en [naam] met de Deken heeft plaatsgevonden met het oog op de uitvoering van zijn toezichthoudende taak, zoals bedoeld in artikel 45a van de Advocatenwet. De rechtbank volgt de raad in zijn standpunt dat de door eiser verzochte informatie geheel geweigerd kan worden, omdat op deze informatie de Advocatenwet van toepassing is en niet de Woo. De rechtbank overweegt dat de Advocatenwet (waaronder artikel 45a van deze wet) is opgenomen als bijzondere regeling in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo. Dit betekent dat de Woo niet van toepassing is als artikel 45a van de Advocatenwet geldt. Openbaarmaking van de door eiser verzochte gegevens kon dan ook door de raad worden geweigerd.
9. Eiser heeft de rechtbank ook gevraagd te oordelen over de (on)rechtmatigheid van de overname van de toevoegingen van eiser door [naam] . De rechtbank stelt vast dat dit buiten de omvang van dit geding valt. De rechtbank kan hier dan ook geen uitspraak over doen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de raad in het verweerschrift en tijdens de zitting alsnog een aanvullende motivering heeft gegeven en de rechtbank heeft geoordeeld dat de raad terecht heeft geweigerd om de gevraagde gegevens openbaar te maken op grond van de Woo. Dat betekent dat eiser deels gelijk krijgt, maar dat de uitkomst niet anders wordt.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de raad het griffierecht aan eiser vergoeden.
10.2.
De kosten voor verleende rechtsbijstand komen volgens artikel 8:75 van de Awb en artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht alleen voor vergoeding in aanmerking als die rechtsbijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is sprake als het verlenen van rechtsbijstand voor de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte, taakuitoefening vormt. Het e-mailadres en correspondentieadres van de gemachtigde van eiser geven aan dat hij verbonden is aan een recyclingbedrijf. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de gemachtigde van eiser beroepsmatig als gemachtigde optreedt in bestuursrechtelijke juridische procedures. Dat zijn gemachtigde volgens eiser verbonden is aan een juridisch adviesbureau in [plaats] , zoals eiser ter zitting heeft gesteld, is niet terug te vinden op het internet en is ook niet door eiser onderbouwd. Omdat niet aannemelijk is geworden dat de gemachtigde van eiser hem beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, heeft eiser geen recht op vergoeding van proceskosten voor verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de raad het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 45a van de Advocatenwet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1408.