ECLI:NL:RBMNE:2016:5087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
UTR 16/1454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsverbod tot gemeentelijke gebouwen en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had een toegangsverbod opgelegd gekregen voor alle gemeentelijke gebouwen op basis van het Protocol ordeverstoringen, grensoverschrijdend gedrag en agressie van de gemeente Amersfoort. Dit verbod was opgelegd wegens vermeend wangedrag van eiseres. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het toegangsverbod en stelde dat dit een besluit was in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde echter dat het toegangsverbod geen besluit is, omdat het niet voldoet aan de criteria van een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat een dergelijk verbod niet als besluit kan worden aangemerkt. Eiseres werd geadviseerd om zich tot de civiele rechter te wenden voor haar klachten over het toegangsverbod, inclusief haar beroep op het recht op vrijheid van religie en het non-discriminatie beginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.M.A.E. van Ooijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Toxopeus).

Procesverloop

Bij brief van 5 december 2015 heeft verweerder aan eiseres een toegangsverbod opgelegd voor het stadhuis, Stadhuisplein 1 te Amersfoort, en alle overige panden van de gemeente Amersfoort, geldend tot 5 maart 2016.
Bij besluit van 29 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit door de burgemeester van de gemeente Amersfoort is ondertekend, en niet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Dit betekent dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Dit heeft verweerder in zijn verweerschrift ook erkend. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Omdat eiseres door het bevoegdheidsgebrek niet in haar belangen is geschaad en zich ook overigens ter zitting niet tegen toepassing van dit artikel heeft verzet, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van
5 december 2015 volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3. Volgens eiseres is de brief van 5 december 2015 wel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hiertoe heeft eiseres betoogd dat de beslissing tot ontzegging van toegang tot de gemeentelijke panden is gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder om een paspoort te verstrekken. Eiseres heeft zich in dit verband beroepen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juni 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AE6166). Omdat het bezoeken van een overheidsgebouw verband houdt met publiekrechtelijke kwesties, kan het beheer van het gebouw worden gezien als een activiteit ter vervulling van de aan het bestuur opgedragen publieke taak, en is in het geval waarin een besluit is genomen op het grensgebied van het civiele recht en het publiekrecht, volgens eiseres het strategisch besluitbegrip van toepassing. Dit geldt temeer omdat de gedragingen van eiseres die aan het toegangsverbod ten grondslag zijn gelegd, een reactie waren op de discriminatoire bejegening bij het verstrekken van een paspoort en er daarom sprake was van een breder bestuursrechtelijk conflict. Indien de brief van 5 december 2015 niet als een besluit zou worden aangemerkt, dan zou dat betekenen dat zij hiertegen alleen kan opkomen bij de burgerlijke rechter. Dit zou volgens eiseres een onwenselijke versnippering van rechtsgangen met zich brengen.
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder het toegangsverbod tot alle gebouwen van de gemeente Amersfoort heeft opgelegd op grond van het Protocol ordeverstoringen, grensoverschrijdend gedrag en agressie van de gemeente Amersfoort van maart 2015 wegens vermeend wangedrag van eiseres. Blijkens vaste rechtspraak is ’een dergelijk toegangsverbod geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 27 december 2000 (ECLI:NL:CRVB:2000:ZB9106) en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:501). In het door eiseres aangevoerde ziet de rechtbank geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat het toegangsverbod is opgelegd in het kader van het verstrekken van een paspoort en het gevolg is van een keten van publiekrechtelijke beheersbevoegdheden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat in dit geval wel sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Indien die redenering zou worden gevolgd, dan zou dat impliceren dat een burger aan wie door de gemeente een toegangsverbod is opgelegd en die hiertegen op wil komen, allereerst dient te onderzoeken met welk doel hij het gebouw van de gemeente bezocht, teneinde vast te kunnen stellen of hij zich tot de civiele rechter of de bestuursrechter moet wenden. Het beroep op de uitspraak van de CRvB van 25 juni 2002 kan eiseres ook niet baten. In die zaak ging het om een terugvordering op grond van de destijds geldende Algemene bijstandswet, en is geoordeeld dat een beslissing van een bestuursorgaan tot eerder in het kader van zijn bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden gedane financiële verstrekking een beslissing is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In dit geval is het toegangsverbod niet opgelegd in het kader van verweerders bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden, maar op grond van het eerder genoemde Protocol en de civielrechtelijke eigendomsbevoegdheid.
6. De omstandigheid dat in de brief van 5 december 2015 de bewoordingen ‘beslissing’ en ‘hebben besloten’ zijn opgenomen en dat verweerder het ingediende bezwaarschrift in behandeling heeft genomen, zoals eiseres verder heeft aangevoerd, leidt de rechtbank evenmin tot het oordeel dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb nu dit het karakter van de brief niet verandert.
7. Ook de beroepsgrond van eiseres dat de brief van 5 december 2015 als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt omdat de rechtsgang naar de civiele rechter onnodig belastend is, slaagt niet. In dat verband stelt de rechtbank voorop dat zelfs indien de drempels voor een procedure bij de civiele rechter als hoger worden ervaren dan die voor een procedure bij de bestuursrechter (zoals door eiseres is gesteld), dat nog niet maakt dat een procedure bij de civiele rechter niet als een reële toegang tot de rechter kan worden gezien. Van het onthouden van een effectief rechtsmiddel is geen sprake.
8. Het bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de brief van 5 december 2015 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Anders dan door eiseres is gesteld, hoefde verweerder het bezwaar daarom niet inhoudelijk te behandelen. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Naar het oordeel van de rechtbank was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de conclusie dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk niet-ontvankelijk kunnen verklaren en op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van eiseres in bezwaar mogen afzien. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Voor zover eiseres de door verweerder aan het toegangsverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden betwist en aanvoert dat het opgelegde toegangsverbod in strijd is met het recht op vrijheid van religie en het non-discriminatie beginsel zoals neergelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zal zij zich tot de civiele rechter moeten wenden.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.D.A. van Veghel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.