ECLI:NL:RBMNE:2017:1475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
UTR 17/571 en UTR 17/573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van bestemmingsplanregels met betrekking tot recreatiewoningen en permanente bewoning

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van twee recreatiewoningen in Zeewolde, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit verplichtte hen om het gebruik van de recreatiewoningen voor niet-recreatieve bewoning te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft op 27 maart 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van recreatief gebruik, omdat eisers geen ander hoofdverblijf hebben en de recreatiewoningen als centra van hun sociale en maatschappelijke activiteiten fungeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de handhaving van de bestemmingsplanregels door de gemeente gerechtvaardigd is, omdat eisers niet kunnen aantonen dat zij de recreatiewoningen niet permanent bewonen. De rechtbank wijst het beroep van eisers af en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor recreatief gebruik van woningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/571 en UTR 17/573
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: E.R. Koster),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde, verweerder

(gemachtigden: mr. P.H.J. de Jonge en mr. M. Ondersteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers gelast om het (laten) gebruiken van de recreatiewoningen aan de [adres 1] en aan de [adres 2] te [woonplaats] ten behoeve van niet-recreatieve bewoning uiterlijk 1 april 2017 te beëindigen en tevens beëindigd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per maand per recreatiewoning met een maximum van € 25.000,- per recreatiewoning.
Bij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 februari 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Eisers zijn eigenaren van zowel een recreatiewoning op het park [park 1] aan de [adres 1] te [woonplaats] als een recreatiewoning op het park [park 2] aan de [adres 2] te [woonplaats] . Ten tijde van het primaire besluit stonden eisers ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op het adres [adres 3] te [woonplaats] . Vanaf januari 2017 staan zij ingeschreven in de BPR op een adres in [woonplaats] . Het adres in de BPR gebruiken eisers uitsluitend als postadres.
2.2
Op 22 juli 2016 heeft verweerder eisers kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen vanwege het vermoeden dat eisers de beide recreatiewoningen permanent bewonen. Eisers hebben in een gesprek op 11 augustus 2016 hun zienswijzen gegeven op het voornemen van verweerder.
2.3
Vervolgens is verweerder gekomen tot de onder het kopje ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
3. Het bestreden besluit gaat over het in stand laten van de opgelegde last onder dwangsom vanwege het in strijd met de bestemmingsplanregels gebruiken van de recreatiewoningen aan de [adres 1] en aan de [adres 2] te [adres 2] voor permanente bewoning.
4. Eisers voeren aan dat verweerder niet bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom, omdat er geen sprake is van een overtreding. Er is immers geen sprake van permanente bewoning, aangezien de beide recreatiewoningen voor hen geen permanente verblijfplaats zijn. Zij leiden een zwervend bestaan en dat is mogelijk zonder een vaste verblijfplaats te hebben. In dat verband wijzen zij op een vonnis van de civiele rechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 mei 2012, ECLI;NL:RBZLY:2012:BX1764.
Eisers wisselen naar zij stellen veel tussen hun woningen. Zo zijn zij bij elkaar maximaal vijf maanden op het park [park 1] , maximaal vijf maanden op het park [park 2] en circa twee tot drie maanden in Frankrijk, waar zij ook een woning bezitten. Eisers benadrukken dat zij de beide recreatiewoningen in [woonplaats] niet in strijd met de recreatiefunctie gebruiken. Het recreatieve gebruik staat steeds voorop. Het verblijf in de recreatiewoningen na afloop van een werkdag in [plaats] en elders heeft namelijk vooral een ontspannende en recreatieve functie.
5.1
Aan het perceel waarop de recreatiewoning aan de [adres 1] is gelegen, is in het bestemmingsplan ‘Recreatieterrein [park 1] 2012’ de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie” toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor “Recreatie – Verblijfsrecreatie” aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatief (nacht)verblijf in recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 3.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning op de voor “Recreatie – Verblijfsrecreatie” aangewezen gronden niet toegestaan.
In de begripsbepaling van artikel 1 wordt verstaan onder ‘permanente bewoning’: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.
Onder ‘recreatief verblijf’ wordt verstaan: verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen die hun vaste woon- en verblijfplaats elders hebben.
Een recreatiewoning is gedefinieerd als een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.
5.2
Aan het perceel waarop de recreatiewoning aan de [adres 2] is gelegen, is in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ de bestemming “Recreatie – Recreatieterrein” toegekend. Op grond van artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor “Recreatie–Recreatieterrein” aangewezen gronden bestemd voor recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 17.4 is het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning niet toegestaan.
In het bestemmingsplan wordt onder ‘permanente bewoning’ verstaan: het gebruik van een recreatieverblijf als hoofdverblijf, daaronder mede begrepen tijdelijke bewoning.
Onder ‘recreatiewoning’ wordt verstaan: een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.
6. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1248, en van
2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2749, ligt het op de weg van verweerder om de voor het vermoeden dat sprake is van overtreding van de voorschriften in het bestemmingsplan vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan eisers om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan.
Ook volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2994, en van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0358) dat, indien eisers blijkens de BPR op een ander adres dan de recreatiewoning zijn ingeschreven, het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat zij niettemin hoofdverblijf in de recreatiewoning hebben.
7.1
Vast staat dat eisers geen vaste woon- of verblijfplaats elders hebben. Evenmin staan zij ingeschreven in de BPR van [woonplaats] . Zij staan ingeschreven in de BPR van [woonplaats] , welke inschrijving uitsluitend is bedoeld om op het inschrijfadres de post te ontvangen. Het feit dat eisers op dat adres niet over woonruimte beschikken, is volgens vaste rechtspraak een aanwijzing dat zij hun recreatiewoningen als hoofdverblijf gebruiken.
7.2
Eisers hebben uitgebreid toegelicht dat zij afwisselend in hun twee recreatiewoningen verblijven en dat dit uitsluitend recreatief is en ter ontspanning. Tussendoor zijn zij ook vaak op reis in het buitenland en verblijven zij in hun woning in Frankrijk. Vast staat dat de twee recreatiewoningen in [woonplaats] voor eisers volwaardige woningen zijn, waarin eisers verblijven als zij in Nederland zijn. Bij gebreke van een ander hoofdverblijf, fungeren die woningen daardoor ook als centra van hun sociale en maatschappelijke activiteiten. Dat eisers de beide woningen, zoals zij stellen, uitsluitend recreatief gebruiken en daar zijn om volledig tot rust te komen van en na het werk, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat ook planologisch gezien sprake is van recreatief gebruik. Gelet op de planregels kan de aard van het gebruik van eisers van de woningen in [woonplaats] niet worden aangemerkt als recreatief gebruik. Eisers hebben immers geen vaste woon- of verblijfplaats elders. Dat zij ook veel in het buitenland verblijven en slechts gefaseerd gebruik maken van de recreatiewoningen doet daar niet aan af. In het door eisers aangehaalde vonnis van 16 mei 2012 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te oordelen. De feiten en omstandigheden in onderhavige zaak zijn anders dan in die zaak. Bovendien gaat het om een vonnis in een civiele zaak, waarin sprake is van een ander beoordelingskader.
8. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zijn vermoeden van overtreding van de planregels voldoende heeft onderbouwd. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat eisers de feiten en omstandigheden niet ontkennen, maar dat zij daaraan een andere conclusie verbinden.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden vanwege de overtreding van de hier van toepassing zijnde planregels. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat door jegens hen handhavend op te treden, verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. Er zijn volgens eisers meerdere recreatiewoningen op het park [park 1] die op dezelfde wijze worden bewoond. Ook is bekend dat op dat park permanente bewoning is gedoogd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat tegen alle gevallen van permanente bewoning wordt opgetreden. In de specifieke situatie waarop eisers doelen, is sprake geweest van een eenmalige en niet vergelijkbare situatie waarin de permanente bewoning vanwege bijzondere omstandigheden is gedoogd.
Gelet op verweerders toelichting op het in gang gezette handhavingstraject op het park [park 1] en er verder niet gebleken is van gevallen waarin door verweerder niet handhavend wordt opgetreden, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
11. Eisers betogen verder dat zij erop hebben mogen vertrouwen dat verweerder niet handhavend zou optreden, omdat in de aankoopovereenkomst staat dat de woning 40 weken per jaar gebruikt mag worden. Zij houden zich daaraan, omdat zij ook in hun andere woningen verblijven en veel op reis zijn. De voorzieningenrechter volgt eisers daarin niet. Voorop staat dat het bestemmingsplan bepaalt welk gebruik planologisch is toegestaan. Dat eisers de recreatiewoning op grond van een kettingbeding maximaal 40 weken per jaar recreatief mogen gebruiken, maakt nog niet dat het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf is toegestaan. Zoals de ABRvS meerdere keren heeft geoordeeld gaat het bij deze regel niet alleen om de duur, maar ook om de aard van het verblijf (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2005:AU7985 en ECLI:NL:RVS:2013:1296).
12. Nu ook niet is gebleken van omstandigheden die handhavend optreden in dit geval onevenredig maken in verhouding tot de daarmee te dienen belangen en voorts geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, concludeert de voorzieningenrechter dat in hetgeen is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gevonden op grond waarvan verweerder in redelijkheid had moeten afzien van handhaving.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Wijna, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.