2.3.4Hetgeen in 2.3.3 is overwogen neemt niet weg dat er aanleiding kan zijn voor een aanpassing van de technische afschrijving of van de restwaarde van een onroerende zaak, bijvoorbeeld indien achteraf blijkt dat de daarvoor eerder gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn.”
14. Verweerder heeft aangevoerd en eiseres heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat er in 2012 sprake is geweest van een ingrijpende renovatie voor een bedrag van
€ 2.920.000,-- exclusief btw, die er in het bijzonder op gericht was om de onroerende zaak geschikt te maken voor bewoners met een zware zorgvraag, waarvoor de afbouw ingrijpend is gewijzigd en waarbij installaties zijn klaargemaakt voor de komende 20 jaar en waarmee de onroerende zaak dus weer voor langere tijd geschikt zal zijn voor het huidige gebruik. Op grond hiervan heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de afname van de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de eigenaar heeft zich over een langere periode zou uitstrekken dan die waarmee voorheen bij de bepaling van de factor voor technische veroudering rekening is gehouden. Hieruit volgt dat de voorheen gehanteerde uitgangspunten bij de bepaling van de technische levensduur inmiddels zijn achterhaald en dat, beoordeeld naar hetgeen op de waardepeildatum 1 januari 2017 bekend was over de feiten die bepalend zijn voor de resterende technische levensduren van de afbouw en de installaties van de gebouwde delen van de onroerende zaak, het einde daarvan niet eerder dan na ommekomst van respectievelijk 20 en 10 jaar zal zijn bereikt.
15. Hieraan doet niet af wat eiseres ter betwisting van de door de verweerder voorgestane resterende technische levensduren van de afbouw en de installaties heeft aangevoerd. Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat er alleen bij renovaties van de gebouwde delen van de onroerende zaak waarbij alle afbouw en installaties volledig vervangen zijn, reden is voor aanpassing van de correctie voor technische veroudering van de afbouw en de installaties, is voor die stelling in de wet noch in het onder 13. aangehaalde arrest steun te vinden.
Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat verweerder op grond van hoofdstuk 4 van de Taxatiewijzer de resterende technische levensduur van afbouw en installaties op 5 jaar had dienen te stellen, overweegt de rechtbank nog het volgende. Zij stelt voorop dat de Taxatiewijzer een hulpmiddel kan zijn bij het bepalen van – in dit geval – de gecorrigeerde vervangingswaarde van een onroerende zaak, maar dat zij de vastgestelde waarde uitsluitend aan het wettelijke waardebegrip toetst. Het beroep van eiseres op de Taxatiewijzer is voor de rechtbank, zonder nadere onderbouwing met marktgegevens en/of andere, concrete en toetsbare gegevens, welke nadere onderbouwing ontbreekt, onvoldoende om tot een ander oordeel over de resterende technische levensduren van afbouw en installaties te komen dan dat waartoe zij onder 14. is gekomen.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond faalt.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Zij voert in dit verband aan dat de verkeersruimten (gangen en trappenhuizen) in de onroerende zaak volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden en dat, indien daarmee rekening wordt gehouden, ruimschoots wordt voldaan aan het “in hoofdzaak”-criterium, dat is opgenomen in artikel 220, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en nader is ingevuld in artikel in 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Verweerder heeft dit standpunt gemotiveerd weersproken.
18. De vraag of de verkeersruimten zijn aan te merken als delen die dienen tot de woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, is ook aan de orde geweest in de onder 10. vermelde procedure over de voor het kalenderjaar 2017 naar de waardepeildatum
1 januari 2016 vastgestelde waarde van de onroerende zaak. In die procedure heeft het Hof Arnhem-Leeuwaarden in zijn uitspraak van 25 juni 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5172 overwogen: “4.5. Voor de beantwoording van de vraag of een onroerende zaak in hoofdzaak dient tot woning als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, komt het erop aan of de delen die in ogenschouw worden genomen tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het begrip ‘volledig’ dienstbaar wil in dit geval zeggen dat deze delen niet meer dan incidenteel gebruikt worden voor andere doeleinden dan woondoeleinden. De verkeersruimtes dienen, anders dan de zit-/slaapkamers van de bewoners, niet tot woning. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het verzorgend en verplegend personeel in verband met het verlenen van verpleegkundige hulp meer dan incidenteel gebruik maakt van de verkeersruimten die enkel leiden naar de zit-/slaapkamers van de bewoners. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat deze verkeersruimten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (vgl. Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1326).