4.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Op 10 januari 2019 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op zaterdag 5 januari 2019 een afspraak had met ene [verdachte] . Ze gingen naar zijn huis. Op een gegeven moment zaten zij op de bank en toen kwam hij ineens met zijn hoofd onder de dekens en ging hij de dij van haar benen likken. Zij duwde met haar hand zijn hoofd weg en zei dat hij dat niet moest doen. [slachtoffer] verklaarde dat zij daarna op de rand van het bed van de man was gaan liggen. De man ging ook in dat bed liggen. Hij pakte toen met zijn hand haar linkerborst. Zij schoof toen zijn hand weg en zei dat hij dat niet moest doen. Toen deed hij het nog een keer, waarna [slachtoffer] de hand wegduwde. Toen legde hij zijn hand op haar vagina op haar boxershort. [slachtoffer] duwde die hand weer weg en zei dat hij moest stoppen. Zij is toen uit bed gestapt en is op de bank gaan liggen. Hij kwam bij haar liggen en aaide toen met zijn hand over haar benen en billen. Toen zei [slachtoffer] dat zij weg wilde. De man liet haar niet gaan. Hij pakte zijn sleutels en deed de deur op slot. Zij liep toen naar het balkon. Op dat moment deed de man het raam dicht, zodat zij niet meer naar binnen kon. Toen zij weer binnen was, sloeg de man haar in haar gezicht, waardoor ze achterover op het bed viel. Zij wilde toen de politie bellen, maar de man sloeg haar telefoon uit haar hand door met haar hand twee of drie keer hard tegen de muur te slaan. [slachtoffer] had ondertussen twee messen gepakt, die de man uit haar handen pakte. Zijn hand begon toen te bloeden. Hij pakte [slachtoffer] toen bij haar rechterhand en sloeg die een keer of vier tegen de muur zodat zij het mes los moest laten. Zij heeft daardoor een gebroken hand. Toen zij in de keuken stond heeft de man haar ook een keer bij haar keel gepakt. Dat was toen hij de messen had afgepakt en zijn rechterhand aan het bloeden was. Volgens [slachtoffer] zat er daarom bloed op haar t-shirt bij de boord.
In het ‘informatief gesprek zeden’ bij de politie op 6 januari 2019 heeft [slachtoffer] verklaard dat de man ook in haar borsten heeft geknepen toen zij samen in bed lagen. Ook heeft [slachtoffer] in dit gesprek verklaard dat verdachte toen tegen haar zei dat ze haar broek uit moest doen en aan haar broek trok.
Op 6 januari 2019 om 02.18 uur kwamen politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan bij de [adres] in [woonplaats] . Daar troffen zij mevrouw [slachtoffer] en verdachte aan. Zij zagen dat [slachtoffer] erg overstuur was en dat de tranen over haar wangen liepen. Verder zagen zij dat er bloed op de kraag van haar t‑shirt zat en dat zij schrammen en een zwelling op haar rechter onderarm en een schram op de voorzijde van haar hals had. [slachtoffer] verklaarde toen dat verdachte tussen haar benen had geprobeerd te likken en haar tussen haar benen en bij haar borsten had gegrepen. Volgens [slachtoffer] had verdachte haar daarna geslagen. Hij had gezegd dat ze de woning niet mocht verlaten en deed alle deuren op slot. Ook zou verdachte haar bij haar keel hebben gegrepen en haar arm hard tegen de muur hebben geslagen.
De politie zag dat verdachte gekleed was in een soort doek, welke hij om zijn middel gebonden had, en een wit hemd. Er zaten meerdere bloedvlekken op het hemd. De hand van verdachte zat onder het bloed.
In het dossier bevindt zich ook de letterlijke uitwerking van de 112-melding die op 6 januari 2019 door [slachtoffer] is gedaan. In het gesprek tussen de politie en [slachtoffer] is tussendoor herhaaldelijk gehuil te horen.
Uit een geneeskundige verklaring van 9 januari 2019 blijkt dat de rechterhand van [slachtoffer] was gebroken.
Op 6 januari 2019 is verdachte door de politie verhoord. In dat verhoor verklaarde verdachte dat hij aan de borsten van [slachtoffer] heeft gezeten en dat hij – toen [slachtoffer] weg wilde gaan – tegen haar zei dat zij niet weg mocht gaan.
Interpretatie van de bewijsstukken
Feit 1 – aanranding
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. De rechtbank zal in dat kader eerst moeten vaststellen of zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar vindt en – als dat zo is en de verklaring dus als bewijsmiddel kan worden gebruikt – vervolgens ook moeten nagaan of in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van [slachtoffer] . Dat steunbewijs moet afkomstig zijn uit een andere bron dan [slachtoffer] zelf, maar hoeft – volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet per definitie te zien op het daderschap van verdachte of de tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag niet te ver verwijderd zijn Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een nauwkeurige, gedetailleerde en concrete verklaring heeft afgelegd bij de politie. De verklaringen die zij heeft afgelegd direct na het voorval tegen de politie, in het ‘informatief gesprek zeden’ op 6 januari 2019, en in haar aangifte op 10 januari 2019 komen in de kern op hetzelfde neer. Ook de inhoud van de 112-melding is in lijn met deze verklaringen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Daarnaast vindt de rechtbank dat het dossier voldoende steun bevat voor de verklaring van [slachtoffer] . In de eerste plaats heeft verdachte zelf verklaard dat hij aan de borsten van [slachtoffer] heeft gezeten en dat hij [slachtoffer] vervolgens niet heeft laten gaan toen zij aangaf weg te willen, waarmee hij de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen heeft bevestigd. In de tweede plaats blijkt uit de verklaringen van de politieagenten die ter plaatse zijn gekomen en de uitgewerkte 112-melding dat [slachtoffer] erg overstuur en emotioneel was toen zij vertelde over de aanranding. Dit acht de rechtbank van belang, omdat als algemene ervaringsregel geldt dat slachtoffers vlak na een aanranding vaak hevig geëmotioneerd zijn en dat ook laten blijken wanneer zij meteen na het misdrijf hun verhaal vertellen aan derden. Ook de waarnemingen van de politieagenten en de uitwerking van de 112-melding ondersteunen daarom de verklaringen van [slachtoffer] .
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, zoals hierna gespecifieerd in rubriek 5, door die handelingen onverhoeds uit te voeren en te trekken aan de broek van [slachtoffer] De overige handelingen die in de tenlastelegging zijn opgesomd hebben plaatsgevonden ná de ontuchtige handelingen. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat [slachtoffer] door die handelingen is gedwongen tot het ondergaan van de ontuchtige handelingen en verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2 – wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd doordat hij [slachtoffer] niet liet gaan, het balkonraam heeft dicht gedaan en de deuren op slot heeft gedaan. De rechtbank vindt voor deze verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat zij niet weg mocht. .
Feit 3 – mishandeling
De rechtbank acht tot slot bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het letsel en het bloed op de kraag van haar t‑shirt dat politieagent [verbalisant 1] die ter plaatse is gekomen heeft waargenomen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het gooien van een klok of spiegel tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft namelijk niet verklaard dat de klok of spiegel tegen haar aan is gekomen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting iedere beschuldiging ontkend. Volgens hem heeft hij geen van de tenlastegelegde handelingen gepleegd. Die verklaring vindt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Allereerst past de verklaring van verdachte niet in de gehele context die uit het dossier valt af te leiden. Uit zijn verklaring blijkt bijvoorbeeld niet hoe [slachtoffer] aan het letsel en het bloed op de kraag van haar t‑shirt is gekomen. Ook blijkt uit zijn verklaring niet waarom [slachtoffer] zó overstuur was. Bovendien heeft verdachte wisselend verklaard over wat er op de avond van 5 op 6 januari 2019 is gebeurd. Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte niet gelooft.