ECLI:NL:RBMNE:2020:5653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
16-057533-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak tegen een verdachte wegens aanranding, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Somalië, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder aanranding, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtszaak vond plaats in Utrecht en de verdachte was aanwezig bij de inhoudelijke behandeling. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan dat hij tussen 5 en 6 januari 2019 in Soest de aangeefster, een vrouw, heeft aangerand, haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs van de politie en medische rapporten. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar zijn verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank achtte de feiten bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een contactverbod met de aangeefster opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de aangeefster toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de verdachte werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan de Staat, die het bedrag aan de aangeefster zal uitkeren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-057533-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] in [geboorteplaats ] (Somalië),
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 15 januari 2020, 25 maart 2020, 13 juli 2020, 21 september 2020 en 9 december 2020. Op 9 december 2020 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. E.W. van Voolen en de officier van justitie mr. C. Booij.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
tussen 5 januari 2019 en 6 januari 2019 in Soest [slachtoffer] heeft aangerand;
tussen 5 januari 2019 en 6 januari 2019 in Soest [slachtoffer] wederrechtelijk heeft beroofd van haar vrijheid;
tussen 5 januari 2019 en 6 januari 2019 in Soest [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie vindt de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar, omdat zij consistent en gedetailleerd heeft verklaard en het dossier ook steunbewijs voor haar verklaring bevat. Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard. De verklaring van verdachte vindt de officier van justitie daarom niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Voor wat betreft de mishandeling moet verdachte volgens de advocaat in ieder geval worden vrijgesproken van het gooien van de klok of spiegel tegen [slachtoffer] aan, aangezien [slachtoffer] niet heeft verklaard dat die klok of spiegel tegen haar aan is gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
Op 10 januari 2019 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie. Zij verklaarde dat zij op zaterdag 5 januari 2019 een afspraak had met ene [verdachte] . Ze gingen naar zijn huis. Op een gegeven moment zaten zij op de bank en toen kwam hij ineens met zijn hoofd onder de dekens en ging hij de dij van haar benen likken. Zij duwde met haar hand zijn hoofd weg en zei dat hij dat niet moest doen. [slachtoffer] verklaarde dat zij daarna op de rand van het bed van de man was gaan liggen. De man ging ook in dat bed liggen. Hij pakte toen met zijn hand haar linkerborst. Zij schoof toen zijn hand weg en zei dat hij dat niet moest doen. Toen deed hij het nog een keer, waarna [slachtoffer] de hand wegduwde. Toen legde hij zijn hand op haar vagina op haar boxershort. [slachtoffer] duwde die hand weer weg en zei dat hij moest stoppen. Zij is toen uit bed gestapt en is op de bank gaan liggen. Hij kwam bij haar liggen en aaide toen met zijn hand over haar benen en billen. Toen zei [slachtoffer] dat zij weg wilde. De man liet haar niet gaan. Hij pakte zijn sleutels en deed de deur op slot. Zij liep toen naar het balkon. Op dat moment deed de man het raam dicht, zodat zij niet meer naar binnen kon. Toen zij weer binnen was, sloeg de man haar in haar gezicht, waardoor ze achterover op het bed viel. Zij wilde toen de politie bellen, maar de man sloeg haar telefoon uit haar hand door met haar hand twee of drie keer hard tegen de muur te slaan. [slachtoffer] had ondertussen twee messen gepakt, die de man uit haar handen pakte. Zijn hand begon toen te bloeden. Hij pakte [slachtoffer] toen bij haar rechterhand en sloeg die een keer of vier tegen de muur zodat zij het mes los moest laten. Zij heeft daardoor een gebroken hand. Toen zij in de keuken stond heeft de man haar ook een keer bij haar keel gepakt. Dat was toen hij de messen had afgepakt en zijn rechterhand aan het bloeden was. Volgens [slachtoffer] zat er daarom bloed op haar t-shirt bij de boord. [2]
In het ‘informatief gesprek zeden’ bij de politie op 6 januari 2019 heeft [slachtoffer] verklaard dat de man ook in haar borsten heeft geknepen toen zij samen in bed lagen. Ook heeft [slachtoffer] in dit gesprek verklaard dat verdachte toen tegen haar zei dat ze haar broek uit moest doen en aan haar broek trok. [3]
Op 6 januari 2019 om 02.18 uur kwamen politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan bij de [adres] in [woonplaats] . Daar troffen zij mevrouw [slachtoffer] en verdachte aan. Zij zagen dat [slachtoffer] erg overstuur was en dat de tranen over haar wangen liepen. Verder zagen zij dat er bloed op de kraag van haar t‑shirt zat en dat zij schrammen en een zwelling op haar rechter onderarm en een schram op de voorzijde van haar hals had. [slachtoffer] verklaarde toen dat verdachte tussen haar benen had geprobeerd te likken en haar tussen haar benen en bij haar borsten had gegrepen. Volgens [slachtoffer] had verdachte haar daarna geslagen. Hij had gezegd dat ze de woning niet mocht verlaten en deed alle deuren op slot. Ook zou verdachte haar bij haar keel hebben gegrepen en haar arm hard tegen de muur hebben geslagen.
De politie zag dat verdachte gekleed was in een soort doek, welke hij om zijn middel gebonden had, en een wit hemd. Er zaten meerdere bloedvlekken op het hemd. De hand van verdachte zat onder het bloed. [4]
In het dossier bevindt zich ook de letterlijke uitwerking van de 112-melding die op 6 januari 2019 door [slachtoffer] is gedaan. In het gesprek tussen de politie en [slachtoffer] is tussendoor herhaaldelijk gehuil te horen. [5]
Uit een geneeskundige verklaring van 9 januari 2019 blijkt dat de rechterhand van [slachtoffer] was gebroken. [6]
Op 6 januari 2019 is verdachte door de politie verhoord. In dat verhoor verklaarde verdachte dat hij aan de borsten van [slachtoffer] heeft gezeten en dat hij – toen [slachtoffer] weg wilde gaan – tegen haar zei dat zij niet weg mocht gaan. [7]
Interpretatie van de bewijsstukken
Feit 1 – aanranding
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. De rechtbank zal in dat kader eerst moeten vaststellen of zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar vindt en – als dat zo is en de verklaring dus als bewijsmiddel kan worden gebruikt – vervolgens ook moeten nagaan of in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van [slachtoffer] . Dat steunbewijs moet afkomstig zijn uit een andere bron dan [slachtoffer] zelf, maar hoeft – volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet per definitie te zien op het daderschap van verdachte of de tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag niet te ver verwijderd zijn Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde. [8]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een nauwkeurige, gedetailleerde en concrete verklaring heeft afgelegd bij de politie. De verklaringen die zij heeft afgelegd direct na het voorval tegen de politie, in het ‘informatief gesprek zeden’ op 6 januari 2019, en in haar aangifte op 10 januari 2019 komen in de kern op hetzelfde neer. Ook de inhoud van de 112-melding is in lijn met deze verklaringen. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Daarnaast vindt de rechtbank dat het dossier voldoende steun bevat voor de verklaring van [slachtoffer] . In de eerste plaats heeft verdachte zelf verklaard dat hij aan de borsten van [slachtoffer] heeft gezeten en dat hij [slachtoffer] vervolgens niet heeft laten gaan toen zij aangaf weg te willen, waarmee hij de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen heeft bevestigd. In de tweede plaats blijkt uit de verklaringen van de politieagenten die ter plaatse zijn gekomen en de uitgewerkte 112-melding dat [slachtoffer] erg overstuur en emotioneel was toen zij vertelde over de aanranding. Dit acht de rechtbank van belang, omdat als algemene ervaringsregel geldt dat slachtoffers vlak na een aanranding vaak hevig geëmotioneerd zijn en dat ook laten blijken wanneer zij meteen na het misdrijf hun verhaal vertellen aan derden. Ook de waarnemingen van de politieagenten en de uitwerking van de 112-melding ondersteunen daarom de verklaringen van [slachtoffer] .
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, zoals hierna gespecifieerd in rubriek 5, door die handelingen onverhoeds uit te voeren en te trekken aan de broek van [slachtoffer] De overige handelingen die in de tenlastelegging zijn opgesomd hebben plaatsgevonden ná de ontuchtige handelingen. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat [slachtoffer] door die handelingen is gedwongen tot het ondergaan van de ontuchtige handelingen en verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2 – wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd doordat hij [slachtoffer] niet liet gaan, het balkonraam heeft dicht gedaan en de deuren op slot heeft gedaan. De rechtbank vindt voor deze verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat zij niet weg mocht. .
Feit 3 – mishandeling
De rechtbank acht tot slot bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door het letsel en het bloed op de kraag van haar t‑shirt dat politieagent [verbalisant 1] die ter plaatse is gekomen heeft waargenomen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het gooien van een klok of spiegel tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft namelijk niet verklaard dat de klok of spiegel tegen haar aan is gekomen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting iedere beschuldiging ontkend. Volgens hem heeft hij geen van de tenlastegelegde handelingen gepleegd. Die verklaring vindt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Allereerst past de verklaring van verdachte niet in de gehele context die uit het dossier valt af te leiden. Uit zijn verklaring blijkt bijvoorbeeld niet hoe [slachtoffer] aan het letsel en het bloed op de kraag van haar t‑shirt is gekomen. Ook blijkt uit zijn verklaring niet waarom [slachtoffer] zó overstuur was. Bovendien heeft verdachte wisselend verklaard over wat er op de avond van 5 op 6 januari 2019 is gebeurd. Dit alles maakt dat de rechtbank verdachte niet gelooft.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. in de periode gelegen tussen 5 januari 2019 tot en met 6 januari 2019 te Soest door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het meermalen
- brengen van zijn, verdachtes, hoofd tussen de benen van die [slachtoffer] en
- vervolgens trachten te likken van de benen en
- betasten van, wrijven over en/of knijpen in de (al dan niet met kleding bedekte) bovenbenen, geslachtsdelen en borsten van die [slachtoffer] ,
welke feitelijkheden hebben bestaan uit het meermalen telkens
- onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handelingen en
- trekken aan de broek van die [slachtoffer] .
2. in de periode gelegen tussen 5 en 6 januari 2019 te Soest opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door de deuren en ramen van de woning waarin verdachte en die [slachtoffer] zich bevonden te vergrendelen en (vervolgens) de sleutels uit het slot van die deuren te halen en die sleutels bij zich, verdachte te houden, teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer] de woning kon verlaten;
3. in de periode gelegen tussen 5 en 6 januari 2019 te Soest [slachtoffer] heeft mishandeld door
- in de keel van die [slachtoffer] te knijpen en
- de handen van die [slachtoffer] tegen een muur te slaan en
- die [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De advocaat voert aan dat bij de mishandeling sprake zou kunnen zijn geweest van noodweerexces.
Volgens de officier van justitie kan verdachte zich niet op noodweerexces beroepen. Er was allereerst geen sprake van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen aangezien hij en niet aangeefster de agressor was. Het enige moment waarop verdachte zich eventueel mocht verdedigen tegen aangeefster is volgens de officier van justitie het moment waarop aangeefster messen in haar hand had. Ook daarvoor gaat het verweer van de advocaat volgens de officier van justitie echter niet op, aangezien de tenlastegelegde mishandelingen daar geheel los van staan.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden die wijzen op een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen het lijf van verdachte. Dat wel sprake zou zijn van een noodweersituatie is overigens ook niet nader onderbouwd. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Hij houdt er bij zijn eis in het voordeel van verdachte rekening mee dat de feiten zich kort achter elkaar hebben afgespeeld. Ook houdt de officier van justitie rekening met de gevolgen die het handelen van verdachte voor [slachtoffer] heeft gehad.
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moet volgens de officier van justitie een contactverbod met het slachtoffer worden verbonden.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat voert geen verweer over de op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte de straf op die door de officier van justitie is geëist. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , opgehaald en mee naar huis genomen. Daar heeft hij [slachtoffer] op verschillende momenten betast, terwijl zij aangaf dat zij daar niet van gediend was. Toen verdachte voor de zoveelste keer aan [slachtoffer] begon te zitten, gaf zij aan dat zij weg wilde. Verdachte heeft haar echter niet laten gaan en heeft de deuren op slot gedaan. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] ook nog mishandeld door haar in haar gezicht te slaan, bij de keel te grijpen en haar hand tegen een muur te slaan. [slachtoffer] heeft een gebroken hand en een schram in haar nek aan deze mishandelingen overgehouden.
De feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank ernstig. De situatie moet heel beangstigend zijn geweest voor [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] veel last heeft van wat er gebeurd is, is de rechtbank duidelijk geworden uit de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.
De ernst van de feiten rechtvaardigt volgens de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Hij is op 2 januari 2013 door de politierechter veroordeeld voor het plegen van huiselijk geweld en op 5 februari 2014 door de politierechter veroordeeld voor het plegen van een mishandeling. Dat weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Adviezen van de reclassering
Verdachte heeft gesproken met mevrouw F. van der Groep van Reclassering Nederland. Van der Groep heeft een rapport over verdachte geschreven.
De reclassering ziet een aantal risicofactoren die in zijn algemeenheid de kans op herhaling van strafbare feiten vergroten, zoals het ontbreken van een dagbesteding en financiële problemen. Ook denkt de reclassering dat het alcoholgebruik van verdachte een rol kan hebben gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten. De reclassering schrijft daarnaast dat verdachte weinig zelfredzaam is omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Dat maakt dat de reclassering verdachte niet geschikt vindt om interventies te volgen.
Ondanks het feit dat de reclassering denkt dat de kans op herhaling van strafbare feiten groot is, adviseert zij om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering denkt dat verdachte onvoldoende in staat is om zich te houden aan afspraken en vindt dat verdachte over onvoldoende kennis van de Nederlandse taal beschikt om door middel van een eventuele behandeling of reclasseringstoezicht zijn gedrag te veranderen.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf van meerdere maanden recht doet aan de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. De rechtbank vindt de geëiste straf passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om in het voordeel van verdachte van de geëiste straf af te wijken. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf verbindt de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer] .

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 2.711,60. Dat bedrag bestaat uit materiële schade, zijnde € 211,60, en immateriële schade, zijnde € 2.500,.
De materiële schade bestaat uit reiskosten naar het ziekenhuis van € 12,60, en de dagwaarde van de telefoon van [slachtoffer] , € 199,-. Volgens [slachtoffer] is haar telefoon door het handelen van verdachte vernield.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het gevorderde bedrag voor de materiële schade moet worden toegewezen. Hij vindt dat ook een bedrag voor de immateriële schade moet worden toegewezen, maar verzoekt de rechtbank om het gevorderde bedrag te matigen.
9.1.1
Het standpunt van de advocaatDe advocaat van verdachte verzoekt om de vordering van [slachtoffer] af te wijzen, gelet op de verzochte vrijspraak.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de reiskosten naar het ziekenhuis en de kosten van de telefoon toe. Zij is van oordeel dat voldoende vaststaat dat de reiskosten zijn gemaakt voor de behandeling van letsel dat is toegebracht door verdachte. Tevens is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat verdachte de telefoon van [slachtoffer] heeft vernield. [slachtoffer] heeft de gevorderde kosten voldoende onderbouwd aan de hand van diverse stukken. De rechtbank zal de wettelijke rente over het schadebedrag – in totaal € 211,60 – toewijzen met ingang van 6 januari 2019.
Immateriële schade
Op grond artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) heeft een benadeelde recht op een naar billijkheid te bepalen immateriële schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daar is in het geval van [slachtoffer] sprake van. Voor zover de gestelde psychische gevolgen echter niet (meer) voldoende verband houden met het lichamelijk letsel, moet voor het recht op méér smartengeld dan het lichamelijk letsel rechtvaardigt nog een andere wettelijke grondslag aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat die wettelijke grondslag in dit geval aanwezig is. Op grond van het hiervoor genoemde wetsartikel (6:106 aanhef en onder b BW) bestaat ook recht op vergoeding van immateriële schade indien sprake is van een aantasting in de persoon. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon sprake is (zie ECLI:NL:HR:2019:376). De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Uit de in het verzoek tot schadevergoeding opgenomen toelichting blijkt voorts dat het handelen van verdachte voor de benadeelde partij nadelige (psychische) gevolgen heeft gehad. Zo durfde [slachtoffer] in eerste instantie geen contact met mensen aan te gaan en heeft zij nog altijd last van herbelevingen waardoor zij nauwelijks kan slapen.
Gelet op het voorgaande heeft [slachtoffer] recht op een door de rechtbank naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval, acht de rechtbank een bedrag van € 1.250,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal door de rechtbank worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op aan verdachte. Dat betekent dat de Staat namens [slachtoffer] het schadebedrag op verdachte zal verhalen. Verdachte zal het bedrag (inclusief wettelijke rente) dus aan de Staat moeten betalen. Zodra de Staat het bedrag van verdachte heeft ontvangen, keert zij dat gelijk aan [slachtoffer] uit. Als verdachte de schadevergoeding niet betaalt kan hij 24 dagen worden gegijzeld. Die gijzeling heft de betalingsverplichting van verdachte niet op.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, aangezien verdachte voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1984] .
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.461,60, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2019;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] ;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 1.461,60, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2019, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, voorzitter, mrs. E.J.W. Verhaagh en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 5 januari 2019 tot en met 6 januari 2019 te Soest, althans in het arrondissement Midden Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het meennalen, althans éémnaal (telkens)
- brengen van zijn verdachtes hoofd tussen de benen van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) trachten te likken van de benen en/of de geslachtsdelen van die [slachtoffer] en/of
- betasten van, wrijven over en/of knijpen in de (al dan niet met kleding bedekte) bovenbenen en/of geslachtsdelen en/of borsten van die [slachtoffer] ,
welk het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) heeft/hebben bestaan uit het meermalen, althans éénmaal (telkens)
- onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handelingen en/of
- trekken aan de broek en/of kleding van die [slachtoffer] en/of
- vergrendelen van de (balkon) deuren en/of ramen van de woning waarin hij, verdachte en/of die [slachtoffer] zich bevonden, teneinde te beletten dat die [slachtoffer] de woning (het balkon) kon verlaten en/of
- grijpen naar de keel van die [slachtoffer] en/of
- slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] enlof
- slaan van de telefoon uit handen van die [slachtoffer] (teneinde te beletten dat die [slachtoffer] 112 kon bellen) en/of
- het slaan van de handen van die [slachtoffer] tegen een muur en/of
- het gooien van een klokspiegel, althans een hard voorwerp tegen/naar die [slachtoffer] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 5 en 6 januari 2019 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de (balkon) deuren en ramen van de woning waarin verdachte en/of die [slachtoffer] zich bevonden, te vergrendelen/op slot te doen en/of (vervolgens) de sleutel(s) uit het slot van die (balkon) deuren te halen en/of die sleutel(s) bij zich, verdachte te houden, teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer] de woning kon verlaten;

(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 5 en 6 januari 2019 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- in de keel van die [slachtoffer] te knijpen en/of
- de handen van die [slachtoffer] tegen een muur te slaan en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het lichaam te slaan en/of
- een klok en/of spiegel tegen die [slachtoffer] te gooien.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met onderzoeksnummer MDRBC19005 / 03Til van 11 maart 2019, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 51. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 32-38.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28-31.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 41-42 en proces-verbaal van bevindingen, p. 43-44.
5.Proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2019006302-14.
6.Een geschrift, te weten: een geneeskundige verklaring van 9 januari 2019, p. 56-59.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 19-26.
8.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117.