ECLI:NL:RBMNE:2020:5789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
20 439
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; einduitspraak na tussenuitspraak met opdracht aan verweerder nieuw besluit te nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.J.M. de Leest, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin haar aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. De rechtbank had eerder op 20 oktober 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder de gelegenheid werd geboden om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze gelegenheid.

De rechtbank oordeelde dat de inschatting van verweerder over de arbeidsmogelijkheden van eiseres niet op een deugdelijke afweging van feiten was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de motivering van het bestreden besluit te algemeen was en niet voldoende rekening hield met de specifieke situatie van eiseres. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan verweerder om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde besluitvorming door bestuursorganen, vooral in zaken die betrekking hebben op sociale zekerheidsrechten. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een nieuw besluit vastgesteld op acht weken na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep, of na de beslissing op hoger beroep indien dat wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) krijgt, omdat zij in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
Bij besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Eiseres is niet op de zitting verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is [moeder] (de moeder van eiseres) op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 20 oktober 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van deze gelegenheid.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Beoordelingskader
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 [1] en 15 augustus 2012 [2] .
Gebreken in het bestreden besluit
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de inschatting van verweerder van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiseres niet berust op een correcte en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiseres op de datum in geding aan de orde zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres zou kunnen terugkeren naar de situatie zoals die was vóór de ernstige verslechtering van haar toestand. Het oordeel van verweerder over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen in de toekomst is alleen gebaseerd op informatie van vóór de terugval. Dit terwijl deze ernstige verslechtering enkele maanden voor de datum in geding heeft plaatsgevonden en verweerder de terugval juist als aanleiding ziet om geen arbeidsvermogen aan te nemen. Verweerder dient het oordeel over de duurzaamheid van het gebrek aan arbeidsvermogen te baseren op basis van feiten en gegevens die betrekking hebben op de situatie van eisers op de datum in geding. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door, kort gezegd, opnieuw informatie in te winnen bij de begeleiders van eiseres met betrekking tot de datum in geding met inachtneming van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na het bezoek bij de primaire verzekeringsarts.
2.2.
Verder heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak, kort gezegd, overwogen dat de motivering van het bestreden besluit weinig blijk geeft van een deugdelijke, voldoende concrete en op de situatie van eisers toegespitste beoordeling. De motivering berust namelijk te zeer op algemene noties met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van eiseres. Zo ontbreekt een concrete onderbouwing welke groei verweerder voor mogelijk ziet en in hoeverre en op welke manier die groei zou bijdragen aan de ontwikkeling van arbeidsmogelijkheden. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder dit gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door, kort gezegd, alsnog concreet aan te geven hoe, op welk vlak en in hoeverre eiseres nog arbeidsmogelijkheden kan ontwikkelen.
Oordeel van de rechtbank
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar verwachting geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.