ECLI:NL:RBMNE:2020:6091

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
UTR 20 /1114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijzondere bijstand en terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de intrekking van bijzondere bijstand en de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen. Eiser ontving van 22 januari 2015 tot 1 december 2018 bijstandsuitkering als dakloze op basis van de Participatiewet, waarna hij een IVA-uitkering ontving. De gemeente heeft in oktober 2019 besloten om de bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in te trekken en terug te vorderen, omdat eiser in de periode van 2015 tot 2018 51 aanvragen had gedaan voor bijzondere bijstand, waarvan bleek dat deze frauduleus waren. Eiser heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de fraude en dat de aanvragen niet door hem waren ingediend, maar door een derde partij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor de aanvragen en dat de gemeente terecht de bijzondere bijstand heeft ingetrokken. Eiser heeft ook aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze redenen niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten onrechte uitgekeerde bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand ingetrokken en teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 16.080,67.
Bij besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de motivering aangepast en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 13.718,54. verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business digitaal plaatsgevonden op 15 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontving van 22 januari 2015 tot 1 december 2018 een bijstandsuitkering als dakloze op grond van de Participatiewet. Per 1 december 2018 ontvangt eiser een IVA-uitkering.
2. Het bestreden besluit gaat over de intrekking en terugvordering van de bijzondere bijstand. Volgens verweerder heeft eiser in de periode van 2015 en 2018 51 aanvragen gedaan voor ruim € 30.000,- aan bijzondere bijstand voor rechtsbijstand. Na een melding op 15 augustus 2018 door een medewerker van financiële regelingen van W&I is er onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken dat er veelvuldig aanvragen zijn vervalst, waarbij bedragen zijn aangepast en adresseringen zijn veranderd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser stelt dat hij geen wetenschap had van fraude met het opstellen en indienen van de aanvragen vanuit zijn naam. De aanvragen waar de fraude op ziet zijn niet door hem opgesteld en ingediend. De aanvragen zijn ingediend door [derde] ( [derde] ). Alle aanvragen die eiser zelf heeft gedaan zijn afgewezen. Dat eisers in het bezit was van de aanvragen op zijn laptop, bewijst niet dat eiser degene is geweest die de aanvragen heeft ingediend. Eiser was zelf, als gevolg van zijn psychische problematiek niet in staat om aanvragen op te stellen en in te dienen. Dat blijkt uit de overlegde psychische rapportage van ‘Wpex’ Naar aanleiding van het werk van [derde] ontving eiser de toegekende bedragen. Eiser heeft deze bedragen deels aangewend voor het aflossen van schulden.
4. De rechtbank overweegt dat het besluit waarbij het recht op bijstand is ingetrokken een voor eiser belastend besluit is. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten aanzien van de ingediende aanvragen om bijzondere bijstand de inlichtingenplicht heeft geschonden. Niet in geschil is dat met de aanvragen om bijzondere bijstand is gefraudeerd en voorts dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt waarvoor ze zijn aangevraagd. Daarmee is sprake van schending van de inlichtingenverplichting en heeft verweerder de bijzondere bijstand mogen intrekken.
6. Verweerder heeft zich voorts terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvragen zijn opgesteld in ingediend door iemand anders. Verweerder heeft daarvoor van belang mogen achten dat alle aanvragen zijn ingediend op eisers naam en BSN-nummer en veelal met gebruik van eisers DigiD.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) blijkt dat indien een aanvraag op naam van een belanghebbende digitaal is ingediend en is ondertekend met diens persoonlijke en geheime DigiD, het ervoor moet worden gehouden dat de aanvraag is gedaan door of met toestemming van de belanghebbende, dan wel dat deze zijn DigiD aan een ander heeft verstrekt. De met gebruikmaking van diens DigiD ingediende aanvraag is in beginsel dan ook toe te rekenen aan de aanvrager. Dit ligt anders als indien de aanvrager aannemelijk maakt dat zich fraude met zijn DigiD heeft voorgedaan en deze fraude buiten zijn risicosfeer ligt. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft erop gewezen dat in het dossier handgeschreven brieven en e-mailberichten van eiser zitten waaruit de betrokkenheid van eiser blijkt. Verweerder heeft verwezen naar bladzijden 331, 338 en, 554 van het dossier. Verder is bij uitlezing van eisers laptop gebleken dat alle aanvragen bijzondere bijstand zijn ingescand en opgeslagen op zijn laptop. De bedragen zijn gestort op eisers rekening en hij heeft de bedragen vervolgens gebruikt om schulden af te lossen. Het alternatieve scenario dat eiser heeft geschetst, namelijk dat eiser psychisch niet in staat zou zijn geweest om de aanvragen te doen en dat deze zijn ingediend door [derde] heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten nu dit in het geheel niet is onderbouwd. Tot slot heeft verweerder er terecht op gewezen dat zelfs als eiser hulp zou hebben gehad van derden, hij zelf verantwoordelijk blijft voor zijn administratie.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder om diezelfde redenen op grond van dringende redenen van terugvordering moet afzien. Door de psychische beperking van eiser heeft hij deze situatie niet kunnen voorzien en terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen. Daarbij kan het verweerder worden verweten dat hij sinds 2010 lange tijd geen inkomen heeft gehad. Hij is er ten onrechte niet op gewezen dat hij een daklozenuitkering kon aanvragen en heeft zodoende lange tijd onnodig geprocedeerd over de afwijzing van zijn bijstandsuitkering. Als de terugvordering in stand blijft, is bovendien sprake van dubbele bestraffing nu hij ook strafrechtelijk wordt vervolgd. Daarbij is door nalaten tot handelen van verweerder het totale bedrag van ten onrechte ontvangen bijzondere bijstand enorm opgelopen.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [2] De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gestelde dringende redenen geen aanleiding is van terugvordering af te zien, alleen al vanwege het feit dat eiser zijn financiële situatie in het geheel niet heeft onderbouwd. Eiser kan bovendien altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet verweerder ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand.
Over de stelling van eiser dat hij dubbel zal worden gestraft door de terugvordering heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een terugvordering niet bedoeld is als straf, maar als herstel van de rechtmatige toestand.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier, op 21 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3750.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:240 en van 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1290.