ECLI:NL:RBMNE:2021:1818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
20/3048
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget en afwijzing van nieuwe aanvraag zorg in natura

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiser was toegekend voor zorgverlening. Eiser had een pgb ontvangen voor ondersteuning bij zelfredzaamheid, maar verweerder heeft dit budget ingetrokken omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg daadwerkelijk is verleend in de omvang waarvoor het pgb was verstrekt. Verweerder heeft in plaats daarvan zorg in natura toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het pgb heeft ontvangen van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2017, maar dat er twijfels zijn gerezen over de rechtmatigheid van de besteding van dit budget. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser 60% van het budget zelf heeft ontvangen en dat hij onvolledige gegevens heeft verstrekt over de zorgverlener. Eiser heeft betoogd dat hij wel degelijk zorg heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen te vaag zijn en niet voldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van het pgb terecht is gebeurd op basis van de Wmo 2015, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de zorg daadwerkelijk is verleend. Ook de afwijzing van de nieuwe aanvraag voor een pgb en de toekenning van zorg in natura zijn door de rechtbank bevestigd. Eiser heeft geen gelijk gekregen in zijn beroep, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigde: mr. W. van der Wielen en K. Dekker).

Procesverloop

Met het besluit van 30 december 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder het besluit van 20 december 2016, waarmee aan eiser per 1 mei 2016 een maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid (ozr) voor zes uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend, ingetrokken.
Met het besluit van 30 december 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiser om het pgb te verlengen afgewezen. In plaats daarvan is een maatwerkvoorziening ozr voor zes uur in de week toegekend in de vorm van zorg in natura.
Met het besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van een skypeverbinding, plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan eiser is met het besluit van 20 december 2016 een pgb toegekend met ingang
van 1 mei 2016. Eiser kon dit budget gebruiken om zorg in te kopen voor zes uur
per week.
2. Eiser heeft het pgb ter bekostiging van deze ondersteuning ontvangen in de periode
van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2017.
3. Op 6 november 2019 heeft eiser gevraagd om het aan hem toegekende pgb te verlengen, om op deze manier te kunnen voorzien in ondersteuning bij zijn zelfredzaamheid.
4. Op enig moment zijn bij verweerder twijfels gerezen over of eiser het pgb wel op de juiste manier heeft aangewend. De reden is dat het door hem ingehuurde bureau om de zorg te verlenen, genaamd [zorgverlener 1] , fraude zou hebben gepleegd.
5. Met het primaire besluit I heeft verweerder het besluit van 20 december 2016 (zie onder 1) ingetrokken. Hiermee is de grondslag voor de toekenning van het pgb per 1 mei 2016 in zijn geheel komen te vervallen.
De reden voor dit besluit is dat eiser volgens verweerder het pgb niet doelmatig heeft besteed. Het is namelijk de bedoeling dat het budget wordt besteed aan een zorgleverancier, die eiser daarmee ondersteunt bij activiteiten die bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie. Eiser heeft echter 60% van het budget zelf ontvangen, aldus verweerder. Ook heeft eiser volgens verweerder onvolledige gegevens verstrekt over [zorgverlener 1] , met de volledige gegevens had verweerder het pgb niet toegekend.
6. Met het primaire besluit II heeft verweerder het verzoek van eiser om het pgb te verlengen (zie onder 3) afgewezen, omdat eiser onvoldoende gegevens over de zorgverlener heeft verstrekt. In plaats daarvan is, van 1 januari 2020 tot 31 december 2021, een maatwerkvoorziening ozr voor zes uur in de week toegekend in de vorm van zorg in natura.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van de Commissie bezwaarschriften van 13 juli 2020.
Standpunt van eiser
8. Eiser is het niet eens met de intrekking van het pgb en de redenen die hiervoor zijn gegeven. Eiser is namelijk niet met pgb-geld betaald door [zorgverlener 1] . Uit de bankafschriften van eiser, ten tijde van de zorgovereenkomst met [zorgverlener 1] , blijkt dat hij rood stond. Hierdoor is het volstrekt onaannemelijk dat eiser pgb-geld heeft ontvangen. Dat eiser contant zou zijn uitbetaald klopt ook niet, een enkele verklaring van [zorgverlener 1] hierover vormt onvoldoende bewijs. Ook hebben eiser en zijn familie nooit meegewerkt met het opstellen van verdeellijsten voor pgb- gelden. Eiser heeft, zes á zeven maanden voordat [zorgverlener 1] werd ontmaskerd,
zelfbesloten geen gebruik meer te maken van de diensten, omdat de zorgverleners niet meer naar [woonplaats] wilden afreizen. Hieruit blijkt dat eiser met [zorgverlener 1] in zee is gegaan voor de zorgverlening en niet voor het verdienen van pgb-geld.
9. Eiser is het ook niet eens met de afwijzing van de verlening van het pgb en de toewijzing van zorg in natura (zie onder 6). Hij is namelijk zeer tevreden over de huidige zorgverlener, die meerdere talen spreekt. Continuïteit is belangrijk voor eiser, omdat hij met eerdere zorgverleners slechte ervaringen heeft. De gemeente Utrecht, waar eiser in juli 2020 naar is verhuisd, betaalt wel de facturen van eisers huidige zorgverlener van [zorgverlener 2] . [zorgverlener 2] heeft niets te maken met de vermeende fraudezaak rondom [zorgverlener 1] , het is dan ook niet te begrijpen dat verweerder hiervoor geen pgb wil verstrekken.
Standpunt van verweerder
10. Verweerder stelt dat eiser het pgb- geld niet doelmatig heeft besteed, omdat hij vermoedelijk een deel van het geld zelf heeft ontvangen. Dit geld is dus niet naar zorgverlening gegaan. Er zijn weliswaar geen bijschrijvingen aangetroffen op de bankafschriften van eiser, maar [A] heeft verklaard dat er ook bedragen contant werden uitbetaald. Ook kwam het voor dat pgb-geld werd gedeeld door het te betalen aan een familielid van de budgethouder. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van het ISZW, waar de verdeellijsten onderdeel van uitmaken. De juistheid staat daarom niet ter discussie.
11. Het is zeer onaannemelijk dat eiser zes uur per week zorg ontving van [zorgverlener 1] . Door [zorgverlener 1] is uitgebreid beschreven dat slechts in geringe mate zorg is verleend. Uit de zorgovereenkomst en het proces-verbaal blijkt dat [A] de zorgverlener van eiser was en een meisje waarvan hij de naam niet meer weet. [A] is één van de drie broers en eigenaren van [zorgverlener 1] , die allen strafrechtelijk zijn veroordeeld.
12. Verweerder stelt dat terecht zorgverlening is toegekend in natura in plaats van in de vorm van een pgb. Het is namelijk niet gewaarborgd dat diensten die tot de maatwerkvoorziening uit het pgb behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Eiser heeft geen informatie overgelegd over welke doelen zijn behaald.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de toekenning van het pgb heeft mogen intrekken.
14. Daarnaast moet beoordeeld worden of verweerder over kon gaan tot het afwijzen van de nieuwe aanvraag voor een pgb en het in plaats daarvan toekennen van zorg in natura per 1 januari 2020.

Intrekking van het pgb

Bewijslastverdeling
15. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder a en e, van de Wmo 2015 een toegekend pgb kan worden herzien of ingetrokken, als de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de juiste/ volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Ook is een grond voor intrekking of herziening, de situatie dat de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.
16. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] vloeit voort dat bij de uitoefening van die bevoegdheid een belangenafweging moet worden gemaakt, die niet mag leiden tot een voor de verzekerde onevenredige uitkomst. Bij deze afweging is van belang of de verzekerde, ondanks dat door hem niet aan de gestelde verplichtingen is voldaan, voldoende aannemelijk en inzichtelijk heeft gemaakt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend, dat deze zorg uit het pgb mag worden betaald en dat deze zorg daadwerkelijk is betaald. Nu die bewijslast op de verzekerde rust, draagt hij het bewijsrisico. [2] Als door de verzekerde onvoldoende aannemelijk en inzichtelijk wordt gemaakt dat, en in welke omvang, zorg is verleend en betaald, dient zijn belang te wijken voor het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen.
Is door eiser aannemelijk gemaakt dat de zorg daadwerkelijk is verleend en betaald in de omvang die overeenkomt met de hoogte van het pgb?
17. De rechtbank stelt voorop dat eiser tijdens de zitting heeft erkend dat vanaf mei 2017 geen zorg meer is ingekocht en dat de intrekking voor zover deze ziet op de periode mei tot en met augustus 2017 niet wordt betwist. Het navolgende heeft daarom betrekking op de periode van mei 2016 tot mei 2017.
18. Eiser stelt dat hij wel de geïndiceerde zorg van [zorgverlener 1] heeft ontvangen en nooit pgb- gelden heeft aangenomen. Het pgb werd volgens hem door de Svb rechtstreeks aan [zorgverlener 1] betaald en op maandag en donderdag heeft volgens eiser een zorgverlener van [zorgverlener 1] samen met hem activiteiten ondernomen, zoals het bezoeken van de moskee. In het ‘Proces-verbaal van verdachte verhoor’ is vermeld dat eiser op de vraag naar wie van [zorgverlener 1] hem begeleiding gaf heeft geantwoord:
“Ik weet zijn naam niet want ik kan dat niet onthouden maar hij was baas bij [zorgverlener 1] . Er is ook wel eens een meisje geweest. Ik ben erg slecht in het onthouden van namen.”Op de vraag hoeveel geld eiser aan pgb heeft ontvangen antwoordt hij:
“Dat weet ik niet, ik moest een contract ondertekenen bij [B] en verder had ik er niets mee te maken.”
19. In het ‘proces-verbaal schadebeperkende maatregelen zorgfraude’ is bij het geldstroomonderzoek opgenomen dat [zorgverlener 1] over de jaren 2014, 2015 en 2016 slechts een personeelskostendruk van gemiddeld 10% van de omzet had. Dit terwijl uit gegevens van het CBS blijkt dat in de branche gemiddeld 71% van de omzet wordt geïnvesteerd in personeelskosten om de zorg te kunnen leveren. Daarbij blijkt uit het proces-verbaal van ISZW (bijlage 3) dat de heer [A] heeft verklaard dat er verdeellijsten door hem zijn gemaakt. Cliënten zouden volgens een verdeelsleutel contant of via de bank worden uitbetaald. De verdeellijsten maken deel uit van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal.
20. Verder is in het proces-dossier een op ambtseed opgemaakt rapport aanwezig. Het is gedateerd 2 april 2019 en ondertekend door het hoofd van de afdeling juridische zaken en handhaving van verweerder en door de rapporteur. Hierin is opgenomen:
“Ik las in de verdeellijst dat aan [eiser] in de periode van december 2015 tot en met juni 2017 een bedrag van € 14.470,00 is uitbetaald.”Tot slot zijn de aan [zorgverlener 1] verbonden broers [A] strafrechtelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van 3,5 tot 5 jaar, vanwege grootschalige fraude.
21. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk zorg is verleend in de omvang waarin het pgb is verstrekt. Eisers verklaringen zijn algemeen en vaag, zo weet hij niet hoeveel pgb-geld is verstrekt en kon hij zich desgevraagd niet de namen van de zorgverleners herinneren. Hier staat een onderbouwing over de geldstromen en handelswijze van [zorgverlener 1] tegenover en een op ambtseed opgemaakt rapport, waarin eiser bij naam wordt genoemd en ook het bedrag dat hij zou hebben ontvangen. Het argument van eiser dat hij nooit geld op zijn bankrekening heeft ontvangen en zelfs rood stond in de periode waar het omgaat kan hem niet baten. Verweerder heeft immers naar voren gebracht dat [A] heeft verklaard dat ook bedragen contant werden uitbetaald.
22. Uit wat onder 21. is overwogen volgt dat verweerder het pgb over de periode mei 2016 tot mei 2017 heeft mogen intrekken.

Afwijzing verlenging pgb en toekenning zorg in natura

23. Verweerder heeft niet opnieuw een pgb toegekend, maar is vanaf 1 januari 2020 overgegaan tot het verlenen van zorg in natura. De reden is dat er geen informatie is over welke doelen in de voorgaande periode zijn behaald en hiermee niet gewaarborgd is dat diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren op basis van een pgb veilig doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
24. De rechtbank overweegt dat verweerder een pgb, op grond van artikel 2.3.6, vijfde lid, aanhef en onder b van de Wmo 2015, kan weigeren indien het eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e van de Wmo 2015. Dit laatste is het geval en zoals uiteengezet onder 21 houdt de intrekking van het pgb op deze gronden (onderdelen a en e) stand. Daarbij komt dat het besluit om over te gaan tot intrekking van het eerder verleende pgb op dezelfde datum ligt als het afwijzende besluit op de nieuwe aanvraag (zie primaire besluiten I en II). Er is dus niet een periode overheen gegaan waarin eiser wel heeft voldaan aan belangrijke voorwaarden zoals een degelijke onderbouwing van de behaalde doelen. Daarbij heeft verweerder een alternatief geboden in de vorm van zorg in natura door [bedrijfsnaam] Dat eiser hier geen gebruik van heeft willen maken komt voor zijn eigen rekening.
Conclusie
25. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
26. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2021 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 1 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635).
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 24 juni 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1291 r.o. 4.2)