ECLI:NL:RBMNE:2021:2986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3766
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres, die als zorgverlener voor haar zoon werkte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere aansprakelijk gesteld voor schade die zij heeft geleden door het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van een persoonsgebonden budget (pgb). Eiseres heeft op 6 maart 2020 de gemeente aansprakelijk gesteld en op 1 oktober 2020 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft zij op 19 oktober 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door de gemeente. De rechtbank heeft op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit waartegen eiseres in beroep kan komen. De rechtbank stelt vast dat de verzoeken om schadevergoeding op grond van artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet vatbaar zijn voor beroep. De wettelijke beslistermijn en de dwangsombepaling zijn niet van toepassing op verzoeken om schadevergoeding. Het beroep van eiseres is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat haar zoon op 5 juni 2018 een aanvraag om een pgb heeft gedaan, maar dat er pas op 3 december 2018 een besluit is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 6 september 2018 al had beslist op de aanvraag, en dat de beslistermijn met 3,5 weken is overschreden. De rechtbank concludeert dat er geen bijkomende omstandigheden zijn die de gemeente onzorgvuldig handelen kunnen aanrekenen, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de civiele rechter bevoegd is voor eventuele onrechtmatigheden in de feitelijke behandeling door de gemeente.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein,verweerder
(gemachtigden: A.P. Purdey, L. Feenstra en R. Zeegerman).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 6 maart 2020 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
Zij heeft verweerder op 1 oktober 2020 in gebreke gesteld. Op 19 oktober 2020 heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door verweerder.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2021 via een Skype beeld- en geluidverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Over het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit waartegen eiseres in beroep kan komen. Eiseres heeft verweerder aansprakelijk gesteld en verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Besluiten op dergelijke verzoeken zijn, gelet op artikel 8:4, eerste lid, sub f, van de Awb, niet vatbaar voor beroep. De wettelijke beslistermijn van artikel 4:13 Awb en de dwangsombepaling van artikel 4:17 Awb zijn niet van toepassing op een verzoek om schadevergoeding.
2. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is dan ook niet-ontvankelijk.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit vat de rechtbank op als een verzoekschrift op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb.
Over het verzoekschrift om schadevergoeding, als genoemd in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb
4. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij verweerder aansprakelijk heeft gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van het te laat nemen van een besluit. Zij heeft aangegeven dat haar zoon (met hulp van zijn oom) op 5 juni 2018 een aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) heeft gedaan en dat er pas op 3 december 2018 een besluit is genomen. Eiseres werd als zorgverlener betaald uit dit pgb voor haar zoon en heeft schade geleden omdat betaling uit het pgb uit bleef. Dit heeft grote financiële gevolgen gehad voor haar.
5. In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van (a) een onrechtmatig besluit of (c) het niet tijdig nemen van een besluit.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich primair op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen belanghebbende is omdat het gaat om de aanvraag van haar zoon. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat eiseres wel als belanghebbende kan worden aangemerkt nu zij voor haar inkomen afhankelijk was van het pgb van haar zoon.
Onrechtmatig besluit
7. Voor zover eiseres stelt dat sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit, heeft zij niet duidelijk gemaakt welk besluit onrechtmatig is, zodat deze stelling niet slaagt.
Niet tijdig nemen van een besluit
8. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder op de aanvraag van de zoon van eiseres van 18 juni 2018 heeft beslist bij besluiten van 6 september 2018.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uiterlijk op 13 augustus 2018 had moeten beslissen op deze aanvraag. Anders dan eiseres heeft gesteld, heeft verweerder niet pas beslist op 3 december 2018, maar reeds op 6 september 2018 en heeft daarmee de beslistermijn overschreden met 3,5 weken. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat verweerder de beslistermijn heeft opgeschort. Evenmin volgt uit de gedingstukken dat eiseres, zoals zij stelt, verweerder in gebreke heeft gesteld.
10. Als een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, zijn voor aansprakelijkheid bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan onzorgvuldig jegens de benadeelde handelt. [1]
11. Dit is een hoge maatstaf die inhoudt dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Voor die aansprakelijkheid zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. Die regel berust erop dat de beslistermijn in de eerste plaats ertoe strekt het bestuursorgaan met voortvarendheid te laten beslissen, en voor betrokkenen duidelijkheid te scheppen op welke termijn de beslissing is te verwachten. De wettelijke beslistermijn beoogt niet zonder meer om ook te beschermen tegen mogelijke schade die voor een belanghebbende kan ontstaan bij uitblijven van de beslissing binnen die termijn. Het gaat er om of de overschrijding van de beslistermijn in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid aanvaardbaar was (dat wil zeggen: niet onzorgvuldig was jegens de betrokkenen).
12. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke omstandigheden, als hierboven genoemd, in dit geval niet is gebleken. Hierop stuit het verzoek om schadevergoeding af.
Feitelijk handelen van de gemeente
13. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de onrechtmatigheid zit in het feitelijk handelen van de gemeente, dat wil zeggen de manier waarop verweerder met de aanvraag is omgegaan, is de bestuursrechter niet bevoegd. In dat geval is de civiele rechter bevoegd.
Conclusie:
14. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:476 (https://www.navigator.nl/document/id5bd700e813524ea887d101de4481e413?anchor=id-45c70f02-28e4-4990-8d96-d5b016a36497) en de Hoge Raad van 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040 (https://www.navigator.nl/document/id4f9dd3f2f3c0461abeeb2baa5d5d4799?anchor=id-fcca65e8-6a64-4535-853e-b4b8d74930ab) en van 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5980 (https://www.navigator.nl/document/id13af08a4e628445480af945951d68d0e?anchor=id-1fbb6c02-6879-4d41-bf44-e37e214f3dc1).