ECLI:NL:RBMNE:2021:3484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenplicht en inkomsten op bankrekeningen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 16 februari 2011 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres, waarbij informatie is opgevraagd en waarnemingen zijn verricht. Uit het onderzoek bleek dat eiseres op de bankrekeningen van haarzelf en haar kinderen inkomsten van derden had ontvangen. Dit leidde tot de herziening van de bijstand over de periode van 27 februari 2011 tot en met 10 december 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 19.472,97.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat de bijschrijvingen op de bankrekeningen van haar kinderen geen inkomsten waren, omdat zij niet redelijkerwijs over deze tegoeden kon beschikken. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen. De rechtbank concludeerde dat de bijschrijvingen terecht als inkomsten zijn aangemerkt en dat verweerder terecht is overgegaan tot herziening en terugvordering van de bijstand. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de subsidiaire beroepsgrond van eiseres te bespreken, omdat dit niet tot een andere uitkomst zou leiden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4748

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
.

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontvangt vanaf 16 februari 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Verweerder is een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In dat kader heeft verweerder informatie opgevraagd bij eiseres, waarnemingen verricht bij de woning van eiseres, een huisbezoek afgelegd bij eiseres en eiseres gehoord. De resultaten van dit onderzoek heeft verweerder vastgelegd in een rapport handhaving van 18 februari 2020. Ook heeft verweerder een rapport inkomsten opgesteld op 7 mei 2020.
Omdat uit de onderzoeksresultaten volgt dat eiseres op de bankrekeningen van haarzelf en haar kinderen inkomsten van derden heeft ontvangen, heeft verweerder de bijstand van eiseres bij besluit van 7 mei 2020 (het primaire besluit 1) over de periode van 27 februari 2011 tot en met 10 december 2019 herzien. Ook heeft verweerder bij besluit van 15 mei 2020 (het primaire besluit 2) de over deze periode teveel ontvangen bijstand van bruto
€ 19.472,97 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres is het hiermee niet eens en heeft pro forma bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten. Op 12 augustus 2020 heeft eiseres haar bezwaargronden ingediend.
Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Als reden heeft verweerder hiervoor gegeven dat eiseres maandelijkse bijschrijvingen op de bankrekeningen van haar kinderen heeft ontvangen. Deze bijschrijvingen zijn aan te merken als inkomsten in de zin van de Pw. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de bijschrijvingen niet heeft gebruik voor boodschappen. Doordat eiseres van de bijschrijvingen geen melding heeft gemaakt, heeft zij een te hoog bedrag aan bijstand ontvangen. Daarom is verweerder overgegaan tot herziening en terugvordering.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Eiseres stelt primair dat van inkomsten in de zin van de Pw geen sprake is.
Eiseres heeft niet redelijkerwijs kunnen beschikken over de tegoeden op de spaarrekeningen van haar kinderen. Het betrof spaargeld voor de kinderen. Incidenteel heeft eiseres in 2019 een klein deel van de spaarrekening aangewend voor het levensonderhoud van de kinderen. Eiseres had het dat jaar lastig vanwege een aantal grote uitgaves. Ze heeft toen van het geld op de spaarrekeningen boodschappen voor het gezin gedaan. Eiseres stelt subsidiair dat verweerder de tegoeden ten onrechte niet heeft aangemerkt als (vrij te laten) vermogen.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat in de periode van 27 februari 2011 tot en met 10 december 2019 periodiek bijschrijvingen van minstens € 50,-- op de bankrekeningen van de (in die periode) minderjarige kinderen (geboren in 2012 en 2009) van eiseres hebben plaatsgevonden. Vaststaat ook dat eiseres hiervan geen melding heeft gemaakt bij verweerder.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee haar inlichtingenplicht geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] kan ervan uit worden gegaan dat eiseres redelijkerwijs over de tegoeden op de bankrekeningen op naam van haar minderjarige, inwonende, kinderen heeft kunnen beschikken. Dit blijkt ook uit de feiten. Eiseres erkent dat zij in 2019 boodschappen gedaan van de gelden op de spaarrekeningen. Dat zij dat vóór 2019 niet heeft gedaan betekent niet dat zij juridisch gezien niet over gelden heeft kunnen beschikken.
Ook volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] dat dergelijke periodieke bijschrijvingen op de bankrekening van de minderjarige inwonende kinderen van eiseres worden aangemerkt als middelen en inkomsten in de zin van de Pw. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bijschrijvingen door verweerder dan terecht aangemerkt als inkomsten in de zin van de Pw. Verweerder is terecht over gegaan tot herziening en terugvordering van de teveel ontvangen bijstand. Eiseres heeft geen aparte gronden tegen de terugvordering aangevoerd.
5. Aan een bespreking van de subsidiaire beroepsgrond van eiseres komt de rechtbank niet meer toe. Dit kan namelijk niet tot een andere uitkomst leiden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:293
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450