ECLI:NL:RBMNE:2021:3528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 772
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen boete en terugbetaling lening inburgering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete van € 150,- opgelegd gekregen omdat zij niet tijdig was ingeburgerd. Daarnaast moest zij een lening van € 9.992,83 terugbetalen aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), met een maandlast van € 83,27. Eiseres maakte bezwaar tegen de besluiten van de Minister, maar haar bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiseres voerde aan dat zij afhankelijk was van anderen voor het indienen van haar bezwaar en dat persoonlijke omstandigheden haar belemmerden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de indiener is om tijdig bezwaar te maken, ook als zij hulp van derden inschakelt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: P. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 1 augustus 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 150,-, omdat ze niet op tijd is ingeburgerd. Daarbij heeft verweerder besloten dat eiseres het bedrag dat zij geleend heeft van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen. In het besluit van 19 mei 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de hoogte van de lening vastgesteld op € 9.992,83,- en de hoogte van het maandbedrag op € 83,27.-.
Bij besluit van 7 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen primair besluit 2 voor zover het zich richt tegen het niet-kwijtschelden van de lening kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar gericht tegen primair besluit 2 voor zover het zich richt tegen de vaststelling van de hoogte van de lening en het vastgestelde maandbedrag kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen L. Makadam, de tolk, en
[A] , vrijwilliger inburgering.

Overwegingen

1. Eiseres is inburgeringsplichtig en had tot en met 4 juni 2019 de tijd om in te burgeren. Hieraan heeft zij niet voldaan. Zij heeft op 6 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 mei 2020. Verweerder heeft gezien de inhoud van het bezwaarschrift, dit bezwaar ook aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2019. Omdat de bezwaartermijn van het besluit van 1 augustus 2019 al was verstreken, heeft verweerder bij brief van 11 november 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom zij het bezwaarschrift niet op tijd heeft ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd bij e-mail van
29 november 2020, die op 25 december 2020 (nogmaals) is verstuurd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van
1 augustus 2019 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Volgens verweerder is uit de reactie van november 2020 niet gebleken dat het eiseres niet is aan te rekenen dat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder, voor zover het gaat om het niet-kwijtschelden van de lening, kennelijk ongegrond verklaard, omdat in dit besluit geen beslissing over het niet-kwijtschelden is genomen. Voor zover het bezwaar tegen dit besluit gaat om de hoogte van de lening en het vastgestelde maandbedrag, heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres volgens verweerder geen argumenten heeft aangevoerd die invloed hebben op de kosten van de inburgeringscursus en de inburgeringsexamens.
Het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2019
3. Eiseres voert aan dat het haar niet kan worden aangerekend dat ze te laat bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 1 augustus 2019. Ze was namelijk afhankelijk van mensen om haar heen die deze zaken voor haar regelden. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat ze afhankelijk was van de directrice van de stichting Inspiratie Inc., die tegen haar had gezegd dat het wel goed zou komen en dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Verder zijn er verschillende persoonlijke omstandigheden waardoor ze niet in staat was om bezwaar in te dienen, waaronder medisch psychische problemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar niet aan haar kan worden toegerekend. Allereerst heeft eiseres haar medische en persoonlijke problemen, waardoor zij niet in staat zou zijn geweest om zelf bezwaar in te dienen, niet onderbouwd. Voor zover eiseres stelt dat zij niet in staat was om bezwaar te maken, stelt verweerder daar terecht tegenover dat van haar verwacht mocht worden dat ze anderen vroeg om haar te helpen bij het indienen van een bezwaarschrift. Volgens vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hoort het bij de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om er zorg voor te dragen dat ook in geval van afwezigheid of ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten die horen bij het maken van bezwaar, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. De rechtbank voegt daaraan toe dat het vervolgens aan eiseres is om vinger aan de pols te houden. Vanwege het dwingende karakter van de bezwaartermijn kan daarop slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om zorg te dragen voor inschakeling van een derde, een uitzondering worden aanvaard. Niet is gebleken dat er in dit geval sprake was van een dergelijk uitzonderlijk geval. Dat eiseres stelt dat ze afhankelijk was van vrijwilligers en de directrice van een stichting, die het hebben laten afweten haar goed te helpen, maakt niet dat de termijnoverschrijding haar niet kan worden toegerekend. Eiseres had namelijk ook nog anderen om hulp kunnen vragen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2020
5. Eiseres voert verder aan dat het besluit van 1 augustus 2019 geen besluit is omtrent het niet-kwijtschelden van de lening, maar slechts een besluit inzake het opleggen van een boete. In dit besluit is namelijk de hoogte van de schuld niet genoemd en een schuld wordt pas duidelijk op het moment dat daarbij een bedrag wordt genoemd. De hoogte van de schuld is pas genoemd in het besluit van 19 mei 2020 en daarom volgt uit dat besluit pas de beslissing dat de lening niet wordt kwijtgescholden. Dit betekent dat eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het niet-kwijtschelden van de lening. Eiseres wijst ter onderbouwing op de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 september 2018 [2] . Ten aanzien van het besluit van 19 mei 2020 voert eiseres verder aan dat ze de lening niet kan terugbetalen, omdat ze leeft van een uitkering. Het maandbedrag is ook te hoog.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat in het besluit van
19 mei 2020 geen beslissing is genomen over de niet-kwijtschelding van de lening van eiseres. Dit is namelijk al beslist in het besluit van 1 augustus 2019, waarin duidelijk staat vermeld dat DUO de lening niet gaat kwijtschelden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 14 oktober 2020 [3] . Anders dan eiseres stelt, hoeft in het besluit over het niet-kwijtschelden van de lening de hoogte van het terug te betalen bedrag nog niet genoemd te worden. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres voor zover het ziet op het niet-kwijtschelden van de lening daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. De rechtbank overweegt verder dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze de lening niet zal kunnen terugbetalen of dat het maandbedrag te hoog is. Eiseres heeft namelijk geen inzicht gegeven in haar financiële situatie. Daarbij komt dat eiseres ook om een verlaging van het maandbedrag kan vragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres voor zover het ziet op de vaststelling van de hoogte van de lening en het maandbedrag, terecht ongegrond heeft verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.R.Oosterhoff-Vos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4943, 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1029 en van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1229.