Overwegingen
Dwangsommen beroep niet-tijdig
Eisers hebben een beroep niet-tijdig bij de rechtbank ingediend en zij maken aanspraak op dwangsommen, omdat verweerder niet tijdig op hun verzoek heeft beslist.
Het Wob-verzoek dateert van 28 mei 2020. Dat betekent dat verweerder binnen vier weken, dus uiterlijk op 25 juni 2020, op dit verzoek had moeten beslissen. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wob. Verweerder heeft echter niet binnen die termijn op het Wob-verzoek beslist.
Een beroep tegen het niet-tijdig beslissen, kan op grond van 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) pas worden ingediend als er twee weken zijn verstreken nadat een belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechteris van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb pas sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat zo’n beslissing alsnog wordt genomen.
5. Eisers hebben verschillende keren bij verweerder aangegeven dat zij alle stukken wilden hebben waar het Wob-verzoek op zag. Zo ook in bijvoorbeeld het mailbericht van 15 juni 2020. Eisers hebben verweerder in de e-mailberichten van 25 juni 2020, 15 juli 2020 en 24 juli 2020 herinneringen gestuurd. Zij wijzen in het beroepschrift niet-tijdig beslissen op de e-mailberichten van 28 juli 2020, 30 juli, 6 augustus 2020, 2 oktober 2020, 7 oktober 2020 en 12 oktober 2020.
6. De rechtbank ziet echter in geen van de e-mailberichten een duidelijke ingebrekestelling terug, waarbij geldt dat het e-mailbericht van 15 juni 2020 nog voor het einde van de termijn is ingediend dus alleen al daarom niet kan gelden als ingebrekestelling. Er is weliswaar veel correspondentie en het was helder dat eisers niet tevreden waren met de gang van zaken, maar dat is niet voldoende om in de e-mailberichten een ingebrekestelling te kunnen lezen. De berichten zijn daarvoor te weinig concreet. Dat eisers op het Wob-verzoek van 28 mei 2020 binnen een bepaalde termijn een besluit van verweerder wilden ontvangen, blijkt daaruit namelijk onvoldoende. Eisers hebben wel gezegd dat zij een stap naar de rechtbank overwogen, maar een duidelijk juridisch kader waarom zij dat zouden doen, ontbreekt daarbij. Dat is wel nodig: het is aan eisers om verweerder specifiek te herinneren aan een bepaald Wob-verzoek en daarbij te benoemen dat zij op dat verzoek binnen twee weken een beslissing willen hebben. Dat is hier dus niet gebeurd en dat maakt dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en dus niet-ontvankelijk is. Eisers hebben als gevolg daarvan dus ook geen recht op dwangsommen.
7. Dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, betekent overigens niets voor de inhoudelijke beoordeling van het besluit dat verweerder alsnog heeft genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, richt het beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich namelijk ook tegen dat besluit, ondanks dat het beroep niet-tijdig
8. Verweerder heeft in reactie op het Wob-verzoek van eisers bij het bestreden besluit tien documenten openbaar gemaakt. Volgens eisers heeft verweerder het Wob-verzoek echter niet breed genoeg opgepakt en had verweerder meer documenten openbaar moeten maken. Verweerder heeft namelijk alleen documenten openbaar gemaakt die gaan over de verkoop van de groenstrook nabij de [adres 1] in [plaats] , terwijl het Wob-verzoek volgens hen ook betrekking heeft op de volgens hen illegale bewoning van [adres 2] te [plaats] .
9. Verweerder heeft er tijdens de zitting op gewezen dat eisers al eerder een Wob-verzoek hebben ingediend met als doel openbaarmaking van documenten over de (illegale) verhuur/bewoning van de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Daar is volgens verweerder al afzonderlijk op beslist. Een afschrift van dat besluit van 24 juni 2020, waartegen eisers geen bezwaar hebben gemaakt, heeft verweerder na de zitting aan de rechtbank en aan eisers toegestuurd. In dat besluit heeft verweerder een verzoek om handhaving van 17 april 2019 inzake [adres 2] te [plaats] openbaar gemaakt. De stukken zijn op 14 juli 2020 feitelijk openbaar gemaakt.
10. De rechtbank geeft verweerder gelijk in zijn standpunt dat het Wob-verzoek waar het in deze procedure over gaat alleen betrekking heeft op de verkochte groenstrook nabij de [adres 1] te [plaats] en niet ook op de gestelde illegale bewoning van de [adres 2] , zoals eisers betogen. Verweerder heeft immers naar aanleiding van een eerder Wob-verzoek van eisers alle documenten al openbaar gemaakt die over de gestelde illegale bewoning van de [adres 2] gaan. Eisers hebben daartegen geen bezwaar gemaakt, waarmee een einde is gekomen aan die Wob-procedure. Dat het Wob-verzoek dat met het
e-mailbericht van 28 mei 2020 begon ook betrekking had op het verkrijgen van nog meer documenten die iets te maken hebben met de bewoning van [adres 2] blijkt verder nergens uit. Het verzoek luidt namelijk:
“Mogen wij bij de gemeente inzien hoe eea tot stand is gekomen met betrekking tot een extra stukje grond dat is verworven door bewoners van nummer [nummer] , zie tot hoofd.”
11. Verweerder heeft hierop gereageerd in een e-mailbericht van 10 juni 2020 en meegedeeld dat het stukje grond in eigendom was van de gemeente en is verkocht via de notaris. In een e-mailbericht van 11 juni 2020 hebben eisers hun verzoek echter herhaald:
“Mogen wij nu van u de gevraagde informatie over dit stukje grond!”
12. Eisers hebben in het e-mailbericht van 12 juni 2020 de volgens hen illegale bewoning van de [adres 2] voor het eerst genoemd en daarbij als onderwerp van het bericht opgenomen:
“Subject: opnieuw verzoek om overlegging van alle informatie tevens dus [adres 2] [plaats] /gemeente veinst opnieuw onschuld en onwetendheid.”In dit e-mailbericht maken eisers melding van onregelmatigheden die zich volgens hen hebben voorgedaan bij de verkoop van [adres 2] . Zij leggen daarbij een relatie met het stukje groen aan de [adres 1] dat verkocht is en dat nabij [adres 2] ligt. Dat eisers echter met deze e-mail verweerder hebben verzocht om ook documenten openbaar te maken over de [adres 2] , blijkt uit dit bericht niet. Ook is niet duidelijk om wat voor soort documenten het dan precies zou gaan. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat met de afhandeling van het eerdere Wob-verzoek over de [adres 2] aan dat verzoek was voldaan en dat het verzoek dat nu ter toetsing voorligt alleen gaat over de verkoop van het stukje grond aan de [adres 1] te [plaats] .
13. Deze procedure kenmerkt zich verder door het vele contact dat er vanaf het Wob-verzoek tot aan het bestreden besluit is geweest tussen eisers en verweerder. Verweerder heeft bij het bestreden besluit tien documenten openbaar gemaakt, maar een deel daarvan heeft hij al eerder aan eisers toegestuurd, in de hoop dat daarmee hun vragen over de verkoop van het stuk grond beantwoord zouden worden. De e-mailberichten van verweerder hebben echter bij eisers kennelijk alleen maar meer vragen opgeroepen en zij hebben dan ook steeds nieuwe vragen en verzoeken tot verweerder gericht. Dat betekent echter niet dat eisers daarmee het Wob-verzoek steeds verder hebben kunnen uitbreiden. Het Wob-verzoek moet immers ergens gekaderd worden, anders kan verweerder hierop niet beslissen en kan de rechtbank het bestreden besluit ook niet toetsen.
14. Het verzoek van eisers van 28 mei 2020 is dus het uitgangspunt. Eisers willen alle documenten die gaan over de verkoop van de groenstrook nabij [adres 1] en zij hebben hun verzoek later nader gespecificeerd; zij willen een afschrift van de originele koopakte en concrete informatie over de betaling. Dit valt onder de reikwijdte van hun verzoek en de rechtbank zal in deze uitspraak ingaan op de vraag of verweerder dit Wob-verzoek op juiste wijze heeft afgedaan door openbaarmaking van tien documenten.
Beoordeling afhandeling Wob-verzoek
15. Verweerder heeft van de tien openbaar gemaakte documenten sommige passages weggelakt. Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank kennis genomen van de ongelakte Wob-documenten. Eiser hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
16. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geen koopovereenkomst heeft overgelegd en dat er ook geen bewijs van betaling van de koopprijs is. Zij stellen dat de door verweerder overgelegde stukken niet voldoende zijn en dat levering van het registergoed op basis van de overgelegde gegevens niet heeft kunnen plaatsvinden. Volgens eisers heeft er dus helemaal geen verkoop en levering plaatsgevonden.
17. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk. Bij de stukken zit immers de door de kopers voor akkoord ondertekende aanbiedingsbrief die als koopovereenkomst fungeert. Verweerder heeft toegelicht dat hij meer stukken groen aan geïnteresseerden heeft verkocht en dat het tekenen van een aanbiedingsbrief de gangbare wijze van verkoop was.
Ook heeft verweerder een nota van afrekening van de notaris overgelegd. Dit zijn volgens verweerder alle stukken die hij over deze aangelegenheid heeft. Dit komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor.
18. De rechtbank begrijpt het beroep van eisers zo dat zij zeggen dat deze documenten niet alle documenten kunnen zijn en dat er wel meer documenten over deze kwestie bij verweerder moeten berusten. Volgens vaste rechtspraak is het in zo’n geval aan eisers om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek naar de stukken door het bestuursorgaan, er toch meer documenten zijn dan verweerder stelt dat er zijn.
19. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zijn dan verweerder heeft gevonden. Hun niet onderbouwde stelling dat een levering van het stukje grond niet kan hebben plaatsgevonden, is niet genoeg. Het is niet aan de rechtbank om de levering van het registergoed te beoordelen. De notaris is verantwoordelijk voor de levering en die heeft kennelijk beoordeeld dat het zo in orde was. De enige vraag die voorligt is of er meer documenten zouden moeten zijn dan verweerder heeft genoemd. Wat eisers stellen maakt dat op zichzelf niet aannemelijk. Zij noemen in dit verband de omstandigheid dat in de akte staat dat het stuk grond ‘nabij [plaats] ’ ligt in plaats van ‘in [plaats] ’ en zij vinden de tekening van het perceel onbegrijpelijk. Dat zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat er meer documenten zouden moeten zijn dan verweerder heeft genoemd.
De beroepsgrond slaagt niet.
20. Eisers hebben verder gevraagd om de naam van degene die namens verweerder gevolmachtigd was om de onroerende zaak te leveren. Verweerder heeft de naam van de volmachtgever geweigerd openbaar te maken, omdat dit privacygevoelige informatie bevat. Wel heeft verweerder de functie van de volmachtgever genoemd. De rechtbank oordeelt dat verweerder het belang van de privacy hier voorop mocht stellen. Hij heeft daarbij gebruik mogen maken van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
21. Het is best begrijpelijk dat eisers willen weten wie namens verweerder bij het notariskantoor mocht optreden als gevolmachtigde, maar het is niet aan verweerder maar aan de notaris om die gegevens prijs te geven, omdat het om een medewerker van diens kantoor gaat. Verweerder heeft de namen en persoonsgegevens mogen weigeren openbaar te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Uit wat eisers naar voren hebben gebracht, leidt de rechtbank af dat zij verweerder wantrouwen en dat zij ervan overtuigd zijn dat er zowel bij de verkoop van de groenstrook bij de [adres 1] als bij de executoriale verkoop van de woning aan de [adres 2] , hun voormalige woning, fraude is gepleegd door de notaris en dat verweerder daaraan actief heeft meegedaan. Zij willen, zo blijkt uit de vele mails van eisers aan verweerder, antwoorden op vragen die bij hen leven over deze kwesties. Via dit Wob-verzoek kunnen zij echter geen antwoorden krijgen op die vragen. Een Wob-verzoek gaat alleen maar over het openbaar maken van documenten die gaan over een bestuurlijke aangelegenheid. Het moet bovendien gaan over bestaande documenten en het is niet zo dat eisers van verweerder mogen verwachten om nieuwe documenten op te stellen om hen inzicht te geven in hun vragen. Dat valt buiten de reikwijdte van hun verzoek. Verweerder heeft tien documenten openbaar gemaakt en de rechtbank oordeelt dat daarmee aan het Wob-verzoek van eisers is voldaan. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.