Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Inleiding
Overwegingen
Beginselplicht tot handhaving
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser een erfafscheiding van 1.80 meter hoog gebouwd in zijn voortuin, terwijl het bestemmingsplan slechts een hoogte van één meter toestaat. Derde-partij, die naast eiser woont, heeft een handhavingsverzoek ingediend omdat de erfafscheiding zijn uitzicht belemmert. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, heeft eiser op 26 september 2019 een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de handhaving onevenredig is, omdat hij een deel van de erfafscheiding heeft verlaagd en de derde-partij tevreden is met deze aanpassing. Verweerder heeft echter aangegeven dat de overtreding aan de andere zijde van de erfafscheiding nog steeds bestaat en dat handhaving noodzakelijk is, ongeacht de aanpassing aan de zijde van de derde-partij. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het handhavend optreden onevenredig maken en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door niet handhavend op te treden tegen vergelijkbare situaties. Verweerder heeft echter toegelicht dat er geen gelijke gevallen zijn, omdat er in de andere situaties geen handhavingsverzoeken zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat het handhavingsbeleid van verweerder niet onredelijk is en dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de last onder dwangsom.