ECLI:NL:RBMNE:2021:597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens werkzaamheden in hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een WW-uitkering, maar na een handhavingsonderzoek door het UWV, dat volgde op de ontdekking van een hennepkwekerij bij eiseres, heeft het UWV besloten de uitkering te herzien en een bedrag van € 3.004,17 terug te vorderen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van augustus 2017 tot 5 april 2018 een hennepkwekerij heeft gehad en dat zij daardoor haar werknemerschap heeft verloren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de WW-uitkering heeft herzien en het bedrag heeft teruggevorderd, omdat de werkzaamheden in de hennepkwekerij als zelfstandige arbeid worden aangemerkt. Eiseres betwistte de hoeveelheid gewerkte uren en de terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd voor de herziening van de uitkering.

Eiseres voerde aan dat zij financiële problemen had en dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar had. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg het UWV wel op het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering
ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van eiseres over de periode van 1 augustus 2017 tot
en met 30 april 2018 herzien. Over die periode heeft verweerder een bedrag van
€ 3.004,17 bruto aan onverschuldigd uitbetaalde WW-uitkering teruggevorderd.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt dat eiseres in augustus 2017 21 uur heeft gewerkt in haar hennepkwekerij nader te onderbouwen.
Op 5 november 2020 heeft verweerder een schriftelijke onderbouwing overgelegd.
Bij brief van 14 november 2020 heeft eiseres gereageerd op de door verweerder overgelegde onderbouwing.
Nadat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers ontving een WW-uitkering. Nadat de politie op 5 april 2018 een hennepkwekerij heeft aangetroffen bij eiseres, heeft verweerder een handhavingsonderzoek ingesteld. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat eiseres in de periode augustus 2017 tot 5 april 2018 een hennepkwekerij heeft gehad. Verweerder heeft daarom de WW-uitkering van eiseres herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 3.004,17 bruto. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in het bestreden besluit. In dit besluit heeft verweerder uitgelegd dat werkzaamheden in een hennepkwekerij worden aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige. Verweerder heeft geschat dat eiseres in augustus 2017 21 uren in de hennepkwekerij heeft gewerkt. Daardoor heeft eiseres haar werknemerschap en het recht op een WW-uitkering verloren voor die uren. Op basis van de gewerkte uren heeft verweerder een fictief inkomen per maand berekend en dat inkomen blijvend verrekend met de WW-uitkering van eiseres tot het moment van ontmanteling op 5 april 2018. Verweerder ziet geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
Het geschil
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De hennepkwekerij was alleen voor eigen gebruik. Ze heeft dus geen inkomsten gehad. Verder heeft eiseres niet elke maand 21 uur in de kwekerij gewerkt. Ook heeft eiseres niet in alle maanden van de terugvorderingsperiode een WW-uitkering ontvangen. Verweerder had ten slotte moeten afzien van de terugvordering omdat eiseres financiële problemen heeft.
Het juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de WW, voor zover hier van belang, herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
4.2
In artikel 25 van de WW is bepaald dat de werknemer verplicht is aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
4.3
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv van de betrokken werknemer teruggevorderd. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.4
Besluiten tot herziening en terugvordering van een WW-uitkering zijn belastende besluiten. Verweerder moet daarom de nodige kennis over de van belang zijnde feiten en omstandigheden verzamelen [1] . Die last om informatie te verzamelen brengt mee dat verweerder feiten moet noemen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiseres in de periode augustus 2017 tot 5 april 2018 gewerkt heeft in haar hennepkwekerij en zij, door dit niet te melden, haar informatieplicht heeft geschonden. Bij de vaststelling van de feiten die daarvoor van belang zijn, komt in beginsel een groot gewicht toe aan de processen-verbaal van bevindingen van opsporingsambtenaren. Als op grond van de vastgestelde feiten aannemelijk is dat eiseres in de periode augustus 2017 tot 5 april 2018 heeft gewerkt in haar hennepkwekerij, ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid van die aanname met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Eiseres heeft haar hennepkwekerij opgestart in augustus 2017. Zij heeft deze hennepkwekerij gehad tot 5 april 2018. Over het feit dat eiseres een hennepkwekerij had en over de duur daarvan is tussen partijen geen discussie. Eiseres betwist wel dat zij na
augustus 2017 elke maand 21 uur in de hennepkwekerij heeft gewerkt. Ook betwist zij dat zij 3 oogsten heeft gehad in de periode augustus 2017 tot 5 april 2018.
5.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres in augustus 2017 21 uur in de hennepkwekerij heeft gewerkt. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit niet gemotiveerd hoe hij aan die 21 uur per maand is gekomen. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal dit gebrek echter passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft in beroep immers alsnog een motivering gegeven en eiseres heeft daarop gereageerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres door het gebrek in het bestreden besluit niet in haar belangen is geschaad.
5.3
In zijn schriftelijke reactie van 5 november 2020 heeft verweerder gemotiveerd dat hij in eerste instantie het aantal uren hoger heeft ingeschat, maar dat op basis van de verklaringen van eiseres dat aantal naar beneden is bijgesteld naar 21 uur in augustus 2017.
De rechtbank overweegt dat eiseres in haar reactie van 14 november 2020 niet meer betwist dat zij in augustus 2017 21 uur aan de hennepkwekerij heeft gewerkt. De rechtbank gaat er dus van uit dat dit klopt.
5.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder de werkzaamheden in een hennepkwekerij aanmerken als arbeid als zelfstandige [2] . Dat betekent dat eiseres voor de uren dat zij in de hennepkwekerij werkte, haar werknemerschap heeft verloren. Dat eiseres naar zij stelt in de maanden na augustus 2017 minder uren per maand aan de hennepkwekerij heeft gewerkt, maakt niet dat verweerder in die maanden moest uitgaan van een kleiner aantal uren. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan in een situatie waarin het recht op WW-uitkering is geëindigd wegens werkzaamheden als zelfstandige, het werknemerschap slechts worden herkregen en daarmee het recht op WW-uitkering herleven, indien de werkzaamheden als zelfstandige geheel en definitief zijn beëindigd [3] . Dit betekent dat verweerder – zolang eiseres niet geheel en definitief is gestopt met haar kwekerij – ook in de maanden ná augustus 2017 heeft mogen uitgaan van 21 uur arbeid als zelfstandige per maand (dus óók als eiseres in die maanden minder uren aan haar hennepkwekerij heeft besteed). In zoverre is ook het aantal oogsten niet van belang, nu uit het overzicht van eiseres van 14 november 2020 blijkt zij in de betreffende periode elke maand een aantal uren werkzaam is geweest in de hennepkwekerij. De vraag of eiseres inkomsten heeft gehad is in dit verband óók niet van belang, omdat het gaat om de werkzaamheden als zelfstandige [4] . De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht de WW-uitkering van eiseres heeft herzien en de WW-uitkering van eiseres heeft teruggevorderd op basis van 21 uur arbeid als zelfstandige per maand. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in de periode augustus 2017 tot april 2018 niet elke maand een WW-uitkering ontving. Verweerder heeft dan ook onterecht voor al deze maanden een deel van de uitkering teruggevorderd, aldus eiseres. De rechtbank overweegt echter dat eiseres deze beroepsgrond niet heeft onderbouwd, terwijl uit de specificatie bij het primaire besluit blijkt dat eiseres elke maand een bedrag aan WW-uitkering kreeg in de periode augustus 2017 tot april 2018. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
7. Eiseres heeft op 14 november 2020 ook nog aan de rechtbank geschreven dat de strafrechter de ‘geëiste terugvordering’ heeft afgewezen. Dat betekent echter niet dat de terugvordering van de WW-uitkering ook van tafel is. De strafrechter gaat immers uit van een ander beoordelingskader. Verder is van belang dat het in deze procedure, zoals hiervoor is overwogen, niet gaat om de inkomsten van eiseres, maar om de werkzaamheden als zelfstandige.
8. Ten slotte heeft eiseres gewezen op haar financiële problemen. De rechtbank vat dit op als een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 36, zesde lid, van de WW. De rechtbank overweegt dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene [5] . Hoewel eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat zij geld heeft moeten lenen om rond te komen en zij het financieel lastig heeft, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te spreken van dringende redenen die geheel afzien van terugvordering rechtvaardigen. Daar komt bij dat verweerder op de zitting heeft toegelicht dat een inkomensonderzoek is gedaan en aan de hand daarvan de aflossingscapaciteit van eiseres voor het betalen van het bedrag van de terugvordering is vastgesteld.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft (zie rechtsoverweging 5.2), bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Van proceskosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:302.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1357.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2705.
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1357.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3111.