In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een WW-uitkering, maar na een handhavingsonderzoek door het UWV, dat volgde op de ontdekking van een hennepkwekerij bij eiseres, heeft het UWV besloten de uitkering te herzien en een bedrag van € 3.004,17 terug te vorderen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van augustus 2017 tot 5 april 2018 een hennepkwekerij heeft gehad en dat zij daardoor haar werknemerschap heeft verloren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de WW-uitkering heeft herzien en het bedrag heeft teruggevorderd, omdat de werkzaamheden in de hennepkwekerij als zelfstandige arbeid worden aangemerkt. Eiseres betwistte de hoeveelheid gewerkte uren en de terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd voor de herziening van de uitkering.
Eiseres voerde aan dat zij financiële problemen had en dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar had. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg het UWV wel op het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.