ECLI:NL:RBMNE:2021:911

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/5533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Ziektewetuitkering en wijziging van de intrekkingsdatum door de rechtbank

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als regiomedewerker allround cateringmedewerker, zich op 11 juli 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar met ingang van die datum een Ziektewet (ZW) uitkering toegekend. Na een eerstejaarsziektewetbeoordeling op 10 juli 2019 heeft het Uwv besloten de uitkering per 13 augustus 2019 stop te zetten, wat eiseres niet accepteerde. Na bezwaar heeft het Uwv het besluit gehandhaafd, maar in beroep heeft het Uwv geconcludeerd dat de intrekking van de uitkering per 21 januari 2020 moest plaatsvinden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de regels correct heeft toegepast, maar dat de aanzegtermijn niet in acht is genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de ZW-uitkering per 21 januari 2020 te beëindigen. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiseres heeft zich op 11 juli 2018 voor haar werk als regiomedewerker allround cateringmedewerker ziek gemeld. Zij was gemiddeld 22 uur per week werkzaam. Het Uwv heeft aan eiseres met ingang van 11 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Voor de eerstejaarsziektewetbeoordeling is de medische situatie van eiseres op de datum 10 juli 2019 beoordeeld. Het Uwv heeft met het besluit van 12 juli 2019 de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 13 augustus 2019 stopgezet. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert het Uwv dat het bestreden besluit dient te worden gewijzigd in die zin dat de ZW-uitkering dient te worden ingetrokken per 21 januari 2020.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op een skypezitting op 11 augustus 2020. Eiseres is niet verschenen, wel haar gemachtigde. Ook de gemachtigde van het Uwv is verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om gemachtigde van eiseres in de gelegenheid te stellen de volledige informatie van de huisarts, die ook ziet op de in beroep gewijzigde beëindigingsdatum 21 januari 2020, over te leggen.
Eiseres heeft bij brief van 20 augustus 2020 medische informatie overgelegd aan de rechtbank en het Uwv.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2020.
Eiseres heeft bij brief van 3 november 2020 gereageerd.
Op 31 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Het geschil

1. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiseres stopgezet, omdat eiseres volgens het Uwv meer dan 65% van het loon per uur kan verdienen dat zij verdiende (haar maatmaninkomen). Het percentage verdienvermogen is met verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek berekend aan de hand van het loon dat eiseres ondanks haar beperkingen, zou kunnen verdienen met voorbeeldfuncties die voor haar zijn geselecteerd. Eiseres is het niet eens met het onderzoek en de conclusie van het Uwv dat zij kan werken. Zij vindt dat zij helemaal niet kan werken en vindt het daarom niet juist dat de uitkering is stopgezet.

Beoordelingskader

2. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch uit de rapporten voortvloeien. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Zorgvuldig onderzoek
3. Eiseres vindt dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat de verzekeringsartsen alleen afgegaan zijn op de beschikbare medische informatie en niet zelf informatie hebben opgevraagd.
4. De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoen aan de voorwaarden voor een zorgvuldig onderzoek. Het is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in ZW-zaken, niet onzorgvuldig als geen medische informatie wordt opgevraagd. [1] Indien een verzekeringsarts van mening is dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. Raadpleging van de behandelend sector is slechts aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid, of als eiseres stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over haar beperkingen.
5. Uit de stukken blijkt dat de eerste verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] eiseres op het spreekuur heeft gesproken en onderzocht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] heeft eiseres op de hoorzitting gesproken, kennis genomen van het bezwaarschrift en dossieronderzoek verricht. Hij heeft in zijn rapport van 9 oktober 2019 gemotiveerd dat hij geen aanleiding heeft gezien om medische informatie op te vragen, omdat het dossier geen medische vragen oproept. Hij heeft uit de beschikbare gegevens van voorgaande jaren meegenomen dat eiseres vele jaren een WIA-uitkering heeft ontvangen, gebaseerd op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid wegens persoonlijk en sociaal disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis. In die medische stukken heeft [verzekeringsarts 2] aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen. Ook is hem tijdens de hoorzitting gebleken dat sprake is van een verminderde belastbaarheid van de rechterhand.
6. In beroep heeft het Uwv geconcludeerd dat uitgegaan moet worden van een andere beëindigingsdatum, namelijk 21 januari 2020. Om die reden is ter zitting afgesproken dat eiseres nog gelegenheid krijgt om medische informatie van haar huisarts over te leggen die ziet op die datum. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] heeft daarop nog gerapporteerd. Nu ook alle beschikbare medische informatie tot rond de nieuwe datum
21 januari 2020 is betrokken bij de medische beoordeling, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
7. Eiseres voert aan dat zij verdergaand beperkt is. Haar persoonlijk en sociaal functioneren, maar ook haar fysiek functioneren leiden ertoe dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Zelfs fysiek licht werk kan zij niet verrichten, omdat dit voor haar psychisch belastend is en zij niet in staat is een bepaald aantal uren aaneensluitend werk te verrichten. Eiseres wijst daarbij erop dat zij niet meer geheel zelfstandig functioneert en dat zij daarom aangewezen is op hulp van een sociaal-juridisch dienstverlener. Het syndroom van Tietze zorgt ervoor dat zij vooral bij bewegingen pijn op de borst heeft. Zij wijst in dat verband op medische informatie van [medisch centrum] uit Leuven. Ook wijst eiseres op informatie van de huisarts, waaruit ook af te leiden is dat zij een verlaagd foliumzuurgehalte heeft en tekorten aan ijzer en vitamine D. Tekorten daaraan geven symptomen als vermoeidheid, tintelingen, gevoeligheid voor infecties en geheugenstoornissen.
Eiseres is het dus niet eens met de medische beoordeling en verzoekt daarom de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen om nader onderzoek te verrichten.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts 2] heeft in tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts ook de medische informatie uit voorgaande jaren, die betrekking heeft op het sociaal en persoonlijk functioneren van eiseres, betrokken in zijn beoordeling. Ook heeft hij rekening gehouden met de geconstateerde verminderde belastbaarheid van de rechterhand. Om die reden heeft hij meer beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank kan de conclusies en redeneringen van [verzekeringsarts 2] volgen. De medische stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd maken dat niet anders. In het aanvullend rapport van 31 augustus 2020 heeft [verzekeringsarts 2] inzichtelijk gemotiveerd waarom de informatie van de thoraxchirurg en het huisartsenjournaal over de periode 12 juni 2018 tot en met 18 februari 2020 geen aanleiding geven meer beperkingen aan te nemen. Eiseres is al beperkt voor zwaar fysiek werk en daarmee is al rekening gehouden met het syndroom van Tietze. Ook is rekening gehouden met de buikproblematiek -zuurbranden en prikkelbare darmsyndroom- door eiseres te beperken op buikdrukverhogende activiteiten. [verzekeringsarts 2] heeft daarbij ook de vermelding van de huisarts over de relatie tussen stress en de door eiseres ervaren pijn op de borst meegewogen.
9. De rechtbank vindt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beperkingen die in de FML van 9 oktober 2019 staan niet goed zijn of dat daarmee niet genoeg rekening is gehouden met haar aandoeningen. Eiseres heeft niet met nadere medische informatie onderbouwd, waaruit blijkt dat er meer beperkingen aangenomen dienen te worden op de datum 21 januari 2020. Dat eiseres vindt dat zij verdergaand beperkt is dan [verzekeringsarts 2] heeft aangenomen of dat eiseres haar klachten anders ervaart, maakt nog niet dat de medische beoordeling niet juist is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om klachten en aandoeningen te vertalen naar arbeidsbeperkingen. [2]
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het verzoek om benoeming van een onafhankelijke deskundige wijst de rechtbank daarom af.
Arbeidskundige beoordeling
11. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat vanwege het selecteren van andere functies de aanzegtermijn niet goed is toegepast, waardoor de beëindigingsdatum niet juist is.
Het Uwv heeft in beroep onderkend dat de aanzegtermijn niet is toegepast en heeft de rechtbank verzocht om het beroep gegrond te verklaren in die zin dat de Ziektewetuitkering per 21 januari 2020 eindigt in plaats van 13 augustus 2019.
De beroepsgrond slaagt. Wat dit betekent voor deze procedure licht de rechtbank hierna verder toe.
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres, zoals opgenomen in de FML van 9 oktober 2019, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de functies die geduid zijn op grond van die FML niet zou kunnen doen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige] in haar rapport van 12 november 2019 en de daarbij behorende resultaten functiebeoordeling toereikend heeft gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. De rechtbank kan haar redeneringen en conclusies volgen.
Conclusie
13. Gelet op de medische onderbouwing heeft het Uwv de uitkering van eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht beëindigd. Omdat er in bezwaar nieuwe functies zijn gebruikt voor de berekening van het verdienvermogen van eiseres, moest het Uwv echter wel een aanzegtermijn in acht nemen. In het bestreden besluit heeft het Uwv dit nagelaten. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de ZW-uitkering van eiseres, met inachtneming van de aanzegtermijn, per 21 januari 2020 eindigt.
14. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres vanwege de onjuiste beëindigingsdatum gegrond verklaart, veroordeelt zij het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar is niet gebleken.
15. De rechtbank bepaalt tot slot dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de ZWuitkering van eiseres per 21 januari 2020 eindigt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-;
  • draagt het Uwv op het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:497
2.CRvB van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3233 en CRvB 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459