Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
[ex-partner], te [woonplaats], ex-partner.
Procesverloop
27 januari 2021. Eiser is verschenen.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de ex-partner is verschenen.
Overwegingen
Wat de rechtbank ervan vindt
na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal is ingediend. Op basis van dit artikel 18, zesde lid, van de AKW heeft verweerder eiser dan ook terecht niet met terugwerkende kracht als aanvrager van de kinderbijslag voor het tweede kwartaal van 2019 aangemerkt. De aanvraag voor kinderbijslag is gedaan op 26 april 2019, dat is na de peildatum (1 april 2019). Dit betekent dat op grond van dit artikel de kinderbijslag pas wordt betaald na afloop van het kalenderkwartaal en dus met ingang van het derde kwartaal. Verweerder heeft dit gedaan door vanaf het derde kwartaal kinderbijslag aan eiser toe te kennen voor [dochter]. Dit is ook in lijn met de wetsgeschiedenis van artikel 18, zesde lid, van de AKW waarmee is beoogd te voorkomen dat verweerder, in situaties waarin het recht op kinderbijslag overgaat van de ene ouder op de andere ouder, op grond van de in artikel 14, derde lid, van de AKW opgenomen maximale terugwerkende kracht van een jaar, aan een ouder met terugwerkende kracht kinderbijslag moet betalen, terwijl voor het kind al aan de andere ouder kinderbijslag is betaald.