ECLI:NL:RBMNE:2022:1907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
22_1710
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van grote hoeveelheden harddrugs en druggerelateerde attributen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die de sluiting van hun woning door de burgemeester van Almere aanvechten. De burgemeester had op 11 april 2021 besloten de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en druggerelateerde attributen in de woning. Verzoekers voerden aan dat de sluiting niet noodzakelijk was, omdat er niet vanuit de woning werd gehandeld, maar vanuit een auto. Ze stelden dat de sluiting onevenredig was, vooral gezien de gevolgen voor hun gezin en de gezondheid van verzoekster.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de grote hoeveelheid harddrugs die was aangetroffen en de druggerelateerde goederen. De rechter benadrukte dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning op zichzelf al een belang bij sluiting met zich meebrengt. De rechter concludeerde dat het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde zwaarder weegt dan de belangen van verzoekers bij het openhouden van de woning. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en verzoekers werden geadviseerd om contact op te nemen met de gemeente voor alternatieve woonruimte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1710

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. D.M. Moes),
en

de burgemeester van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Haan).

Procesverloop

In het besluit van 11 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten de woning aan de [adres] in Almere op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 29 april 2022 te sluiten voor de duur van zes maanden.
Verzoekers heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 12 mei 2022 op een zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Om een voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter beoordelen of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft en daarna moet zij een eigen belangenafweging maken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De aanleiding voor de woningsluiting
De politie ontving in de periode 2019 t/m 2021 enkele (anonieme) meldingen over een van de zoons van verzoekers. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de politie op 6 en 7 januari 2022 twee post-acties gehouden. De politie nam waar dat de zoon vanuit een auto steeds korte contacten had met verschillende personen die aan zijn deur kwamen of als bijrijder in het voertuig gingen zitten en na korte tijd weer uit het voertuig stapten. Op 7 januari 2022 is de zoon van verzoekers door de politie op heterdaad aangehouden voor handel in harddrugs. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de politie op diezelfde dag de woning aan de [adres] in Almere (hierna: de woning) doorzocht. Verzoekers zijn eigenaar van de woning.
In de woning zijn de volgende goederen aangetroffen:
 1 pakket brokken, 226 gram cocaïne
 2 boterhamzakjes, 31,13 gram cocaïne
 22 gripzakjes, 22,53 MDMA
 1 ponypack, 0,44 gram cocaïne
 1569 pillen, 829,4 gram amfetamine
 6 pillen, 2,73 gram amfetamine
 5 pillen, 2,71 gram MDMA
 1 zakje brok, 2,54 gram cocaïne
 1 gripzakje brok, 479,5 gram cocaïne
 1 joint
 1,84 gram hennep
 1 tasje met briefgeld (3 briefjes van € 100,-, 73 briefjes van € 50,- en 62 briefjes van € 20,-)
 1 etui met briefgeld (15 briefjes van € 10,-)
 1 vermaler van hennep (grinder)
 1 simkaart Lyca
 8 plastic zakken met verpakkingsmateriaal (ponypacks)
 1 zakje met lege, ongebruikte gripzakjes
 7 weegschaaltjes
 1 batterij met oplader
 1 simkaart Lebara
 1 vuurwapen (gaspistool met knalpatronen)
 1 kluis met € 18.000 contant
In totaal werd er 1596,98 gram harddrugs in de woning aangetroffen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning en dat het mede daarom aannemelijk is dat de woning onderdeel uitmaakt van het drugscircuit. Het is noodzakelijk om handhavend op te treden om de woon- en leefomgeving te beschermen en om een signaal te geven naar de buitenwereld dat dergelijke illegale activiteiten niet worden getolereerd. Sluiting is volgens verweerder niet onevenredig, gelet op de grote hoeveelheid in het pand aangetroffen harddrugs en goederen, en de verwijtbaarheid van verzoekers aangezien de drugs zichtbaar in de kamer van de zoon lagen. Verweerder vindt daarom dat het algemene belang bij sluiting van het pand zwaarder moet wegen dan de individuele belangen van verzoekers en hun gezin bij het afzien van sluiting.
5. Verzoekers zijn het niet eens met het besluit van verweerder. Zij voeren aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is omdat er niet vanuit de woning is gehandeld. De handel vond plaats vanuit een auto. Er is daarom ook geen (of in mindere mate) sprake van een ‘loop’ naar de woning. Doordat de zoon van verzoekers in voorlopige hechtenis zit en de auto in beslag is genomen is de woning in feite al uit het criminele circuit gehaald. Er is verder geen sprake van recidive of een voor drugscriminaliteit gevoelige wijk. Verder stellen verzoekers zich op het standpunt dat de sluiting van de woning onevenredig is. Hoewel van verzoekers mag worden verlangd dat zij toezicht uitoefenen op wat er in de woning gebeurt, zijn daar ook grenzen aan. De zoon van verzoekers is 33 jaar oud en woont op zolder. Hij beheert zijn eigen kamer en verzoekers kwamen alleen in de voorruimte van de zolder. De deur van de kamer van de zoon zat normaliter dicht. Verzoekers hebben niet kunnen vermoeden dat hun zoon handelde in drugs. Het contante geld wat is aangetroffen in de kluis was spaargeld van verzoekers, bedoeld voor de bruiloft van hun zoon. Door het besluit staan verzoekers én hun twee (andere) kinderen op straat, terwijl het aan de derde zoon te wijten is dat dit gebeurt. Verweerder zou zich moeten inspannen om alternatieve woonruimte te vinden voor hen, met name nu geen sprake is van verwijtbaarheid. Dit heeft verweerder echter nagelaten. Tot slot wijzen verzoekers op de lichamelijke problemen van verzoekster. Zij gebruikt medicijnen voor migraine, en bij een aanval heeft zij rust nodig. Bovendien brengt de situatie veel spanning en stress met zich mee wat zijn weerslag heeft op de gezondheid van verzoekster. Er vindt volgens verzoekers op onaanvaardbare wijze inmenging plaats in het woongenot en de privacy van hun gezin.
De bevoegdheid
6. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verweerder de bevoegdheid heeft om de woning te sluiten. Tussen partijen is dit namelijk niet in geschil. De vraag is dan of de gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
7. Volgens het in dit geval door verweerder vastgestelde beleid [1] is het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding van de Opiumwet in een bewoonde woning wordt overgegaan tot een sluiting voor de duur van drie maanden. [2] In voorkomende gevallen kan verweerder echter gemotiveerd afwijken van het beleid door een zwaardere maatregel te nemen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een grote hoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning van verzoekers. Verzoekers hebben de aanwezigheid daarvan niet betwist. Verweerder is daarom bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Naast de harddrugs zijn door de politie ook druggerelateerde attributen zoals verpakkingsmateriaal, een vermaler, weegschaaltjes, een vuurwapen en grote hoeveelheden contant geld aangetroffen. Deze zaken noemt verweerder concreet in zijn beleid als reden om over te gaan tot het opleggen van een zwaardere maatregel dan de sluiting van drie maanden wat als vertrekpunt geldt. Verweerder was daarom in dit geval conform zijn beleid bevoegd om tot een sluiting van zes maanden over te gaan.
9. Persoonlijke verwijtbaarheid is volgens de gangbare jurisprudentie niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het is dus in dit kader niet relevant of verzoekers enig verwijt kan worden gemaakt dan wel of zij op de hoogte waren van de aanwezigheid van de harddrugs. [3]
10. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt verweerder overeenkomstig het beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Vervolgens moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. Dit is overwogen in de jurisprudentie van de ABRvS. [4] De noodzaak van de sluiting
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de sluiting noodzakelijk mocht achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
11. In de woning is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, welke hoeveelheid als een handelshoeveelheid kan worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie mag er bij het aantreffen van een handelshoeveelheid in beginsel worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op. Daarnaast zijn vele druggerelateerde attributen, grote hoeveelheden contant geld en een vuurwapen aangetroffen. Nog daargelaten of de verklaring van verzoekers betreffende het contant geld dat in de kluis lag kan worden gevolgd, ook in de kamer van de aangehouden zoon is een aanmerkelijke hoeveelheid contant geld aangetroffen en dit in samenhang bezien met de aangetroffen goederen en met de drugs, verstrekt het beeld dat de woning een rol vervult in de drugshandel. Dat uit de bestuurlijke rapportage niet blijkt dat er direct vanuit de woning is gehandeld, maakt dit niet anders. Gelet op de observaties van de politie en de aangetroffen drugs en druggerelateerde goederen kan aangenomen worden dat de woning heeft gediend als uitvalsbasis voor de drugshandel van de zoon. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat er bij een post-actie door de politie druggerelateerde waarnemingen zijn gedaan – korte contactmomenten in/nabij de auto waarin zoon reed – in de straat waarin de woning staat en dat de drugs die de zoon kennelijk vanuit de auto heeft verhandeld opgeslagen lagen in de woning.
11. Het doel wat verweerder onder meer met de sluiting nastreeft is de bekendheid van het pand in het drugcircuit wegnemen. Dat de zoon van eiser in voorlopige hechtenis zit en dat de auto van waaruit gedeald werd in beslag is genomen, maakt niet dat de bekendheid van de woning zelf in het drugscircuit is weggenomen. Dat kan alleen worden bereikt door een sluiting die enige tijd duurt. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat een sluiting een situatie beëindigt die schadelijk is voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en dat de sluiting een signaalfunctie heeft. Er wordt mee aangegeven dat dergelijke activiteiten door verweerder niet worden getolereerd.
De gevolgen van de sluiting
11. Verweerder mocht naar het oordeel van de voorzieningenrechter het algemene belang van bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde boven het belang van verzoekers en zijn gezin bij het open blijven van de woning, stellen.
11. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een situatie waarin de verwijtbaarheid van verzoekers volledig ontbreekt. Het is aan verzoekers als eigenaren van de woning om toezicht te houden op het gebruik ervan. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat de deur van de kamer van de zoon van verzoekers in ieder geval tijdens de doorzoeking open stond, en dat de drugs daar zichtbaar voor eenieder in de kamer lagen. Voorts volgt uit de bestuurlijke rapportage dat op dezelfde verdieping door het gezin de was werd gedaan. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij en een van haar zoons (niet zijnde de verdachte) ten tijde van die doorzoeking thuis waren. Dat verzoekers de drugs nooit hebben gezien vindt de voorzieningenrechter gezien deze omstandigheden onwaarschijnlijk. Het mag zo zijn dat verzoekers in beginsel niet op de kamer van de zoon kwamen omdat hij volwassen is, maar niet gesteld of gebleken is dat zij in het geheel niet op diezelfde verdieping kwamen en bovendien ontslaat dat hen niet van de verplichting om toezicht te houden op wat er in de woning en daarmee ook in de kamer van de zoon gebeurt.
11. De omstandigheid dat verzoekers en hun twee zoons de woning moeten verlaten is inherent aan de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting over te gaan. Dat kan op zichzelf dus niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verweerder aanleiding had moeten geven om van het beleid af te wijken. Ook het feit dat verweerder verzoekers niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om hen te helpen bij het vinden van alternatieve woonruimte, maakt niet dat het besluit onevenredig is. Het was wel netjes geweest als verweerder dit had gedaan maar het is primair de eigen verantwoordelijkheid van verzoekers om alternatieve woonruimte te vinden. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat het hier gaat om meerderjarige volwassen kinderen. Verder is ook gebleken dat deze beiden werk hebben. Bovendien is er door verweerder een langere begunstigingstermijn gehanteerd dan gebruikelijk om het voor verzoekers mogelijk te maken om zelf vervangende woonruimte te vinden. Verder heeft verweerder ook aangegeven dat als het niet lukt om woonruimte te vinden dat verzoekers dan contact kunnen opnemen met de toezichthouder. Voor zover verzoekers ter zitting stellen dat ze nergens terecht kunnen en dat een sluiting daarom onevenredig is, is dat onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd. De voorzieningenrechter begrijpt verder dat de situatie niet bijdraagt aan de gezondheidsklachten van verzoekster, maar het is niet gebleken en onvoldoende onderbouwd dat verzoekster door haar gezondheidsklachten specifiek gebonden is aan de woning.
11. Ter zitting is nog gesteld dat verzoeker en één van zijn zoons vanwege werk afhankelijk zijn van de woning, dan wel dat het noodzakelijk is dat zij in de buurt van hun werk kunnen blijven wonen. Het ligt op de weg van verzoekers om dit standpunt verder concreet te maken en nader te onderbouwen. Dat kan nog in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging dat de gebondenheid aan de (omgeving van) de woning voor het werk van verzoeker en zijn zoon een omstandigheid is die relevant kan zijn voor de evenredigheid van het besluit. Mogelijk kan een nadere onderbouwing van deze omstandigheden er toe leiden dat – mede gelet op de huidige situatie op de woningmarkt, en het feit dat er door het besluit vier volwassenen op straat komen te staan – de duur van de sluiting moet worden heroverwogen.
Conclusie
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekers op dit moment geen redelijke kans van slagen. Gelet op het voorgaande weegt het belang van verweerder bij bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde op dit moment zwaarder dan het belang van verzoekers om met het gezin in de woning te kunnen blijven.
11. Verweerder mag daarom overgaan tot het sluiten van de woning. Voor verzoekers betekent dit concreet dat zij tijdelijk – in ieder geval tot de beslissing op bezwaar – ergens anders zullen moeten verblijven. Als het verzoekers niet lukt om alternatieve woonruimte te vinden dan kunnen zij contact opnemen met de toezichthouder van de gemeente. De toezichthouder zal dan met verzoekers kijken naar de mogelijkheden voor dag- en nachtopvang.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Damoclesbeleid gemeente Almere 2021.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) vindt dit beleid niet onredelijk, zie o.a. de uitspraak van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1362).
3.Zie de overzichtsuitspraken van de ABRvS van 2 februari 2022 en 16 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:752).
4.Zie de overzichtsuitspraken van de ABRvS van 2 februari 2022 en 16 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:752).