ECLI:NL:RBMNE:2022:1975
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser, eigenaar van een woning, in beroep ging tegen de vastgestelde WOZ-waarde door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 1.567.000,- per 1 januari 2020, na een eerdere verlaging van de waarde van € 1.670.000,-. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde had van € 1.234.269,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit gebeurde door middel van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de vergelijking. Eiser's argumenten over de ligging van de woning nabij een te bouwen crematorium en de aanwezigheid van asbest werden door de rechtbank niet overtuigend bevonden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.