ECLI:NL:RBMNE:2022:2596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
22/116
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een servicemonteur met zedendelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg voor de functie van servicemonteur, en de Minister voor Rechtsbescherming, die deze aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op relevante justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren geregistreerd, waaronder een veroordeling van de eiser voor diverse zedendelicten in 2019. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Minister terecht het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG had toegepast. De rechtbank overwoog dat de functie van servicemonteur, waarbij de eiser in contact kan komen met kwetsbare personen, een risico met zich meebrengt dat niet genegeerd kon worden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de VOG niet evident disproportioneel was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser en het vertrouwen van zijn werkgever. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van kwetsbare minderjarigen in de samenleving voorop staat en dat de veiligheid van deze groep zwaarder weegt dan de belangen van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Alberts),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigden: mr. W. El Boudakhani en mr. K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 3 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 2 juli 2021 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van servicemonteur bij [bedrijf] gevestigd in [vestigingsplaats] ([bedrijf]). Eiser is in deze functie - kort gezegd - verantwoordelijk voor de reparatie van zorg (WMO) gerelateerde mobiliteitsmiddelen, zoals scootmobielen en rolstoelen. Eiser rijdt naar zijn klanten toe en voert indien mogelijk de reparaties ter plekke uit in zijn servicebus, of in de werkplaats van de vestiging van [bedrijf]. [bedrijf] heeft ten behoeve van de aanvraag van de VOG een formulier ingevuld waarop de door eiser te verrichten werkzaamheden staan vermeld. Dit formulier heeft de basis gevormd voor het door verweerder toegepaste screeningprofiel.
De besluitvorming van verweerder
2. Verweerder heeft geweigerd om een VOG aan eiser te verstrekken, omdat binnen de terugkijktermijn in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) relevante justitiële gegevens over eiser zijn geregistreerd. [1] Verweerder heeft vastgesteld dat eiser op 7 november 2019 is veroordeeld wegens - kort samengevat - diverse zedendelicten. Volgens verweerder is op grond van deze gegevens voldaan aan het objectieve criterium om de VOG te weigeren. Het subjectieve criterium geeft volgens verweerder verder geen aanleiding om vanwege de persoonlijke omstandigheden van eiser in dit geval toch over te gaan tot verstrekking van de VOG. Daarbij betrekt verweerder dat er sprake is van zedenmisdrijven en dat eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daardoor is een verscherpt toetsingskader van toepassing. In zo’n geval kan de VOG enkel worden afgegeven indien weigeren evident disproportioneel is. Volgens verweerder zijn er geen specifieke omstandigheden aanwezig die maken dat de afwijzing van de VOG in dit geval evident disproportioneel is.
Het screeningsprofiel
3. Eiser voert aan dat verweerder een onjuist screeningsprofiel van toepassing heeft verklaard. Volgens eiser wordt er ten onrechte getoetst aan het screeningsprofiel “personen” omdat hij niet belast zal zijn met directe zorg voor (kwetsbare) personen. Hierdoor heeft verweerder dan ook niet het objectieve criterium juist kunnen beoordelen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de werkgever bij de aanvraag het vakje “personen” weliswaar heeft aangevinkt, maar alleen voor zover het ouderen en gehandicapten betreft (nummer 85). Het vakje “minderjarigen” (nummer 84) is niet aangevinkt.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft toegelicht dat het screeningsprofiel (het algemene screeningsprofiel) en de risicogebieden
(“goederen”, “diensten”, “proces” en “personen”) die op de aanvraag van eiser zijn
aangevinkt, zijn gekozen door [bedrijf]. De werkgever wordt immers geacht het beste zicht te hebben op de risico’s die zich kunnen voordoen bij de uitoefening van de functie. De aanvraag wordt door verweerder op dat onderdeel slechts gecorrigeerd als blijkt dat de gemaakte keuze door de werkgever evident onjuist is.
5. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de werkgever een onjuist screeningsprofiel heeft aangegeven of dat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan het screeningsprofiel “personen”. Uit de functieomschrijving van servicemonteur blijkt namelijk dat eiser veelvuldig in contact zal komen met klanten. Verder constateert de rechtbank dat de werkgever het vakje met nummer 85 heeft aangekruist. Hier staat vermeld dat het gaat om “belast zijn met de zorg voor hulpbehoevende personen, zoals ouderen en gehandicapten.” De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat hieronder ook hulpbehoevende minderjarigen kunnen vallen. Vakje 84 gaat over belast zijn met zorg over ‘gewone’ minderjarigen en dat vakje is - terecht - niet aangekruist door de werkgever.
6. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het juiste screeningprofiel heeft toegepast.
Het objectieve criterium
7. Ten aanzien van het objectieve criterium voert eiser aan dat de aangetroffen justitiële gegevens van de eiser, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, géén belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Eiser wijst er op dat de reparaties plaatsvinden in de eigen servicebus of in de werkplaats. Hierdoor is het enige contact met personen op het moment van overdracht van de scootmobiel en/of rolstoel en dus is er geen sprake van directe zorg voor kwetsbare personen. Eiser maakt daarbij een vergelijking tussen zijn functie als servicemonteur en een bezorgdienst van bijvoorbeeld witgoed, waarbij de machine tijdens de aflevering wordt geïnstalleerd. Ook benadrukt eiser dat er geen sprake is van een reëel risico, omdat de omstandigheden waaronder de zedendelicten zijn gepleegd heel anders waren dan de omstandigheden waarin eiser tijdens zijn werk terecht komt.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG heeft verweerder de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels) opgesteld. In deze Beleidsregels is in paragraaf 3.2 bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing aan het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
9. Bij de beoordeling van het objectieve criterium moet worden gekeken of het specifieke zedendelict wat door eiser gepleegd is een risico vormt bij de uitoefening van de functie die eiser voor ogen heeft. [2] Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met minderjarigen en aan het bezit en/of verspreiden van kinderpornografie. Het risico dat uitgaat van de delicten ziet dan ook primair op minderjarigen. Bij de beoordeling van het risico moet rekening worden gehouden met deze specifieke delicten. [3] Verweerder is er voor zijn beoordeling vanuit gegaan dat contact met minderjarigen binnen de functie in het licht van de specifieke delicten moet worden voorkomen. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is het in deze zaak daarom van belang om te weten of eiser in zijn beoogde functie wel of niet in aanraking zal komen met minderjarigen.
10. De rechtbank is oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat niet uitgesloten kan worden bij de uitvoering van de taken als servicemonteur dat eiser (één-op-één) in contact komt met (kwetsbare) minderjarige personen. Dit blijkt ook uit de functieomschrijving en de vacaturetekst van de functie. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat zelfs een gering risico al voldoende is voor de vaststelling dat is voldaan aan het objectieve criterium. Daarbij is het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar. [4]
11. Aan het objectieve criterium is dan ook voldaan en verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd.
Het subjectieve criterium
12. Ten aanzien van het subjectieve criterium voert eiser aan verweerder ten onrechte uit is gegaan van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie, omdat er slechts sprake is van vluchtig contact. Bovendien loopt het contact, indien het een minderjarige betreft, meestal via de ouders/verzorgenden. Daarom is verweerder ten onrechte uitgegaan van een verscherpt toetsingskader. Daarnaast is de weigering volgens eiser evident disproportioneel, omdat risico’s zijn ingeperkt en ingekaderd zodat deze zich niet voordoen in zijn werkomgeving. Er kan geen situatie ontstaan waarbij eiser zijn functie zou kunnen misbruiken om zedendelicten te plegen. In dat kader wijst eiser erop dat het concrete risico door verweerder niet is onderbouwd en dat Reclassering Nederland van mening is dat er geen sprake is van een verhoogd risico tot recidive binnen deze functie. Eiser heeft ook een brief overlegd waaruit blijkt dat zijn werkgever positief tegenover het verstrekken van een VOG staat. Bovendien is eiser al sinds 1 juli 2021 aan het werk bij [bedrijf] en heeft zijn werkgever hem het vertrouwen gegeven om zonder begeleiding zijn werkzaamheden uit te voeren, in afwachting van het verkrijgen van de VOG. Ten slotte is de weigering ook evident disproportioneel omdat het belang van eiser om volwaardig deel te kunnen nemen aan de maatschappij en in zijn inkomen te voorzien middels een baan waar hij specifiek voor is opgeleid zou moeten prevaleren boven de fictief geschetste risico’s door verweerder.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens paragraaf 3.3.2. van de Beleidsregels bestaat bij een veroordeling tot een gevangenisstraf voor zedenmisdrijven in de afgelopen twintig jaar slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot afgifte van een VOG, wanneer sprake is van een functie met een afhankelijkheidsrelatie en een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. De VOG kan dan alleen worden afgegeven als de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het verscherpte toetsingskader heeft toegepast. Zoals hiervoor al is overwogen is niet uitgesloten dat eiser in een één-op-één situatie komt met kwetsbare minderjarige personen. Dan kan een gezags- of afhankelijkheidsrelatie ontstaan. En eiser is in de twintig jaar voorafgaand aan de beoordeling van deze aanvraag veroordeeld wegens meerdere zedendelicten. Daarom heeft verweerder het verscherpte toetsingskader van toepassing mogen achten. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de weigering van de VOG aan eiser niet evident disproportioneel is. Hierbij moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak en het tijdsverloop.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de (persoonlijke) omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om, ondanks de risico’s voor de samenleving, toch over te gaan tot het verstrekken van de gevraagde VOG. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser recent (eind 2019) is veroordeeld voor meerdere zedendelicten die hij heeft gepleegd over een periode van jaren, het geen geringe delicten betreft en dat de delicten eiser door de strafrechter zwaar zijn aangerekend. [5] Dat het risico op recidive volgens Reclassering Nederland laag is en dat eisers werkgever vertrouwen in hem heeft, is positief, maar maakt het oordeel niet anders. Nu er sprake is van een kort tijdsverloop hoeft verweerder aan de overweging van de reclassering en de werkgever niet zodanig gewicht toe te kennen dat alsnog tot afgifte van de VOG over moet worden gegaan. [6] Bovendien heeft verweerder een andere verantwoordelijkheid, namelijk de veiligheid van (kwetsbare) minderjarige personen in de samenleving te beschermen. De rechtbank begrijpt uiteraard dat het voor eiser belangrijk is om een VOG te krijgen en dat de afwijzing daarvan grote gevolgen voor hem heeft, maar toch vindt zij dat verweerder - alles overziend - het belang om (kwetsbare) minderjarige personen in de samenleving te beschermen op dit moment belangrijker heeft mogen vinden.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
De rechter is niet in de
gelegenheid om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:620.
3.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2022:163.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1565.
5.Uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3256, r.o. 6.
6.Uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1601.