ECLI:NL:RBMNE:2022:3059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/675
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de berekening van het maatmanuurloon in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Eiseres was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die aanvankelijk op 77,22% was vastgesteld en later werd bijgesteld naar 79,99%. Eiseres stelde dat haar klachten waren onderschat en dat zij meer arbeidsongeschikt was dan het UWV had aangenomen. Na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw gewijzigd naar 78,81% in een tweede bestreden besluit. Eiseres voerde aan dat bij de berekening van haar maatmanuurloon een jaarlijkse bonus niet was meegenomen, wat volgens haar zou leiden tot een hoger percentage arbeidsongeschiktheid van 80,05%.

De rechtbank heeft de zaak op 24 juni 2022 behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat de inkomsten, inclusief eventuele bonussen, een reële afspiegeling moeten vormen van wat eiseres gewoonlijk verdiende. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de bonus een structureel onderdeel van haar inkomen was en dat de gegevens uit de polisadministratie correct waren. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van een structurele bonus bij eiseres lag, en dat zij hierin niet was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink op 5 augustus 2022, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding en procesverloop

1. Met het besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres met ingang van 13 mei 2021 recht heeft op een WIA [1] -uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is vastgesteld op 77,22%.
2. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In de kern vindt zij dat haar klachten zijn onderschat en dat zij in medisch opzicht meer beperkt is dan aangenomen.
3. Met het besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is bijgesteld naar 79,99%.
4. In het inleidende beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat zij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid niet kan volgen, zij komt in haar eigen berekening op 80%.
5. Met het besluit van 14 april 2022 (het bestreden besluit 2) [2] heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 mei 2021 gewijzigd naar 78,81%.
Deze beslissing komt in de plaats van het bestreden besluit 1, voor zover deze betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor het overige blijft het bestreden besluit 1 gehandhaafd.
6. Eiseres heeft nadere beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit 2. Verweerder heeft in reactie hierop een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 juni 2022 ingebracht.
7. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Standpunt van verweerder (in essentie)

8. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 78,81%. De oorzaak van deze wijziging is gelegen in een herberekening van het maatmanuurloon. De resterende verdiencapaciteit is ongewijzigd gebleven.
9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep schrijft in zijn rapport van 13 april 2022 dat hij uitgaande van de in eerste instantie te hanteren referteperiode (de twaalf maanden voorafgaand aan de eerste ziektedag van 16 mei 2019) vindt dat slechts drie loonperioden representatief zijn voor de maatmanomvang en het maatmaninkomen. Het gaat om de maanden juli, augustus en december 2018. De overige maanden zijn niet representatief, omdat ofwel geen vakantietoeslag is betaald, ofwel het loon niet volledig is betaald vanwege ziekte of werkloosheid. Op basis van de wel representatieve maanden komt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een maatmaninkomen van € 22,15 per uur.
10. In het rapport van 20 juni 2022 schrijft de arbeidsdeskundige dat uit de loonstroken over de referteperiode (mei 2018 tot en met maart 2019) niet blijkt dat een jaarlijkse bonus is betaald. Er is weliswaar een afwijkende betaling geweest in februari 2019 (€ 6.219,23), maar het blijkt niet dat het verschil tussen het gebruikelijke loon en deze betaling een jaarlijkse bonus betreft. Wat wel opvalt is dat sprake is van een afwijkend aantal uren in deze maand (298 in plaats van de gebruikelijke 173). Dit is op zich al voldoende om deze loonperiode als niet maatgevend buiten beschouwing te laten. [3] De maatgevende urenomvang is immers 173 per maand. Bovendien is deze loonperiode niet representatief voor de berekening, omdat het dienstverband eindigt per 21 februari 2019.

Standpunt van eiseres (in essentie)

11. Eiseres is het er echter niet mee eens dat de jaarlijkse bonus niet is meegenomen bij de berekening, terwijl deze wel deel uitmaakt van het inkomen. Zij stelt dat in dit geval van de polisadministratie moet worden afgeweken, omdat deze onjuist is gebleken. Zo wordt in 2018 niet aangegeven dat er een opbouw en betaling van vakantietoeslag en extra periodiek salaris (bonus) heeft plaatsgevonden. Gelet op de onduidelijkheden in de polisadministratie had verweerder nader onderzoek moeten doen en navraag moeten doen bij de werkgever.
12. De bonus is in februari 2018 en februari 2019 uitbetaald. Uitgaande van de keuze voor het refertejaar moet volgens eiseres de in februari 2019 uitgekeerde bonus worden meegenomen bij de berekening van het maatmanuurloon. In dat geval komt het arbeidsongeschiktheidspercentage volgens haar op 80,05%.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel nog in geschil is of bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van een hoger maatmanuurloon uitgegaan had moeten worden, vanwege een volgens eiseres aanwezige bonus.
14. Hierbij is van belang dat partijen het erover eens zijn dat bij het vaststellen van het maatmanloon is uitgegaan van het niet gekorte inkomen over de maanden juli, augustus en december 2018, inclusief vakantietoeslag.
15. De rechtbank overweegt dat de inkomsten (waaronder een bonus) waar rekening mee wordt gehouden voor de hoogte van het maatmanuurloon een reële afspiegeling moeten vormen van wat eiseres gewoonlijk verdiende. [4] Hierbij geldt dat verweerder uit mag gaan van gegevens uit de polisadministratie, tenzij eiseres aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. [5] In deze zaak is twijfelachtig of in de referteperiode daadwerkelijk een bonus is uitbetaald. Dit laatste blijkt namelijk niet uit de door eiseres overgelegde loonstroken. De uitbetaling in februari 2019 is duidelijk hoger dan in de voorgaande maanden, maar dit betreft een eindafrekening met uitbetaalde (niet genoten) vakantie-uren en vakantiegeld. Op de loonstrook van 20 maart 2019 staat een bruto uitbetaling van vakantie- uren van € 3.460,06 en op de loonstrook van 18 februari 2019 staat een uitbetaald bedrag aan loon van € 2.759,17. Dit komt bij elkaar opgeteld exact overeen met het bedrag dat in de polisadministratie aan SV loon bij februari 2019 is vermeld, namelijk € 6.219,23. Eiseres heeft om deze reden geen twijfel gezaaid aan de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie als het gaat om de betalingen voor februari en maart 2019.
16. Gezien het voorgaande blijft de bewijslast dat sprake zou zijn van een (structurele) bonus, die een reële afspiegeling vormt van wat eiseres verdiende op eiseres rusten. Hieraan heeft zij niet voldaan, omdat dit niet volgt uit de overgelegde loonstroken. Bovendien blijkt uit de tekst van het document van februari 2018 dat het ging om een bonus die betrekking had op het fiscaal jaar 2017 en dat het een
‘Discretionary Bonus’betrof. Dit staat veelal voor een eenmalige uitbetaling vanwege een prestatie in specifieke en onvoorziene omstandigheden. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij pr-werkzaamheden en de organisatie van een evenement gelijktijdig heeft uitgevoerd. De toenmalig Nederlandse leidinggevende herkende deze buitengewone inspanningen van eiseres en toen is de bonus toegekend. Dit duidt erop dat de extra betaling in 2018 betrekking had op het extra werk dat eiseres had uitgevoerd en niet op een structurele bonus. Hiermee is niet aannemelijk geworden dat de extra uitbetaling een reële afspiegeling vormde van het gewoonlijk verdiende loon. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 is ongegrond.
18. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op het besluit van 14 april 2022 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN1272.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:961, r.o. 4.4.