ECLI:NL:RBMNE:2022:3065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 154
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester bij last onder dwangsom en strijd met détournement de pouvoir

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De burgemeester had aan de eiser een last onder dwangsom opgelegd op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat de eiser betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de burgemeester zich baseerde op informatie die op 3 april 2021 was verzameld. De eiser werd op dat moment betrapt met cocaïne, mobiele telefoons en contant geld, wat leidde tot de conclusie dat hij zich mogelijk bezighield met drugshandel. De burgemeester oordeelde dat er sprake was van een overtreding van artikel 2:45 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en legde een last onder dwangsom op van € 5.000 per overtreding, met een maximum van € 20.000.

De eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde dat de burgemeester niet bevoegd was om deze last op te leggen, en dat er sprake was van détournement de pouvoir. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester wel degelijk bevoegd was en dat de informatie van de politie gebruikt mocht worden voor bestuursrechtelijke handhaving. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er onvoldoende bewijs was voor de overtreding, en concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid de last onder dwangsom had kunnen opleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de burgemeester's beslissing om de last op te leggen werd bevestigd. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (eiser)

(gemachtigde: mr. S. Schilder),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. S.N. Ros).

Waar gaat deze zaak over?

1. De burgemeester heeft informatie, in de vorm van een bestuurlijke rapportage, van de politie Midden-Nederland ontvangen. Uit de informatie komt naar voren dat op 3 april 2021 werd gezien dat eiser een woning binnenging van een persoon die bij de politie bekend staat als gebruiker van harddrugs en waarvan bekend is dat hij altijd zijn dealer belt en dat er dan aan huis wordt geleverd. Eiser is vervolgens toen hij weer in zijn auto stapte, staande gehouden. Bij eiser werd het volgende aangetroffen: 0,13 gram cocaïne, 3 mobiele telefoons waarvan 1 zogenaamde “burner” telefoon en een geldbedrag van € 85,- in diverse coupures. Op één van de telefoons kwamen meerdere berichtjes binnen waarin eiser onder andere werd gevraagd “heeft hij betaald”. In de bestuurlijke rapportage is verder als achtergrondinformatie nog opgenomen dat eiser (dan wel de bestuurder van de auto van eiser met zijn signalement) op verschillende dagen in maart 2021 en op 1 april 2021 is gesignaleerd toen hij korte bezoeken bracht aan de woning in kwestie en een andere woning waarvan bekend is dat daar een harddrugsgebruiker woont.
2. Op grond van de bevindingen van de bestuurlijke rapportage stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er sprake is van een overtreding van artikel 2:45 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (APV) omdat eiser zich op een openbare plaats en zijn auto ophield met het kennelijke doel om drugs al dan niet tegen betaling aan te bieden of af te leveren. Om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw dit verbod zal overtreden, heeft de burgemeester aan eiser gelast om zich niet meer op te houden op een openbare plaats binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Utrecht met als kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen (het primaire besluit). Als eiser niet aan deze lastgeving voldoet dan verbeurt hij een dwangsom van € 5.000,- per geconstateerde overtreding van artikel 2:45 van de APV per dag, met een maximumbedrag van € 20.000,-.
3. Eiser was het met deze beslissing niet eens en heeft bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft dit bezwaar met het besluit van 26 november 2021 ongegrond verklaard (het besluit op bezwaar). De burgemeester heeft in de bezwaren van eiser geen aanleiding gezien om het besluit te herroepen. De burgemeester is van oordeel dat het besluit terecht is genomen en heeft het besluit dan ook in stand gelaten.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Is de burgemeester bevoegd?
5. Eiser betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om aan hem een last onder dwangsom op te leggen. Volgens eiser is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Eiser leidt dit af uit de systematiek van de Gemeentewet. [1] Verder verwijst eiser ter onderbouwing van zijn standpunt naar verschillende uitspraken van onder andere de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2]
6. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in dit geval wel bevoegd was om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 2:45 van de APV ziet namelijk op de handhaving van de openbare orde en de burgemeester is op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Dat de burgemeester bevoegd is om in dergelijke gevallen een last onder dwangsom op te leggen, volgt ook uit een recente uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022. [3]
Is er sprake van strijd met het beginsel van détournement de pouvoir?
7. Eiser voert vervolgens aan dat er sprake is van strijd met het beginsel van détournement de pouvoir. [4] Het onderzoek van de politie was bedoeld om strafrechtelijk op te treden. De informatie die de politie in het kader van dat onderzoek heeft opgehaald en in de bestuurlijke rapportage heeft opgenomen, mag vervolgens niet gebruikt worden om bestuursrechtelijk op te treden. Door dat wel te doen, heeft de burgemeester zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld. Dat is in strijd met het beginsel van détournement de pouvoir.
8. De rechtbank is het ook op dit punt niet met eiser eens. Het betoog van eiser dat er sprake is van strijd met het beginsel van détournement de pouvoir wordt niet gevolgd. De burgemeester mag informatie van de politie, die in een bestuurlijke rapportage is opgenomen, gebruiken om handhavend op te treden. Dat geldt ook in deze zaak. De burgemeester heeft zijn bevoegdheid dan ook niet misbruikt.
Is er sprake van een overtreding?
9. Eiser voert aan dat er onvoldoende bewijs ligt om tot vaststelling van een overtreding van artikel 2:45 van de APV te komen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt alleen dat eiser merkwaardig en afwijkend gedrag heeft vertoond. De overige signaleringen doen er daarnaast niet toe, want die zien niet op de vermeende overtreding op 3 april 2021. Bovendien bevestigt het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) de zaak heeft geseponeerd dat er geen sprake is van een overtreding.
10. De rechtbank ziet dat anders. De burgemeester heeft zich in dit geval op het standpunt mogen stellen dat uit de informatie in de bestuurlijke rapportage volgt dat het aannemelijk is dat eiser zich in de openbare ruimte in een voertuig heeft bevonden en daarmee rond heeft gereden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, al dan niet tegen betaling af leveren en/of te verwerven. Dat het enkel om waarnemingen van merkwaardig en afwijkend gedrag gaat, wordt niet gevolgd, nu de burgemeester ook andere feiten die uit de bestuurlijke rapportage naar voren komen heeft betrokken. Zo heeft de burgemeester zich ook gebaseerd op het feit dat er een gelbedrag van € 85,- in diverse coupures bij eiser is aangetroffen, dat er 3 mobiele telefoons in beslag zijn genomen waarvan 1 zogenaamde “burner” telefoon en dat bij eiser een klein bolletje harddrugs, waarvan later is komen vast te staan dat het om 0,13 gram cocaïne gaat, is aangetroffen. Daarnaast heeft de politie berichtjes in de telefoon van eiser gezien die bijdragen aan het vermoeden dat eiser drugs heeft geleverd. De burgemeester heeft dan ook op basis van de bestuurlijke rapportage mogen vaststellen dat eiser artikel 2:45 van de APV heeft overtreden.
11. Dat de politie in de bestuurlijke rapportage achtergrondinformatie over eerdere signaleringen heeft opgenomen, doet daar niet aan af. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de zaak door het OM is geseponeerd. Het OM maakt namelijk een andere beoordeling binnen een ander kader. Bovendien staat niet vast op welke gronden de verdenking is geseponeerd.
Mocht de burgemeester de last onder dwangsom opleggen?
12. Eiser betoogt verder dat de burgemeester geen last onder dwangsom heeft mogen opleggen. De burgemeester had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Eiser staat niet bekend als iemand die in drugs handelt. Hij is daar niet voor veroordeeld geweest. Verder is de hoogte van de dwangsom te hoog en staat het niet in redelijke verhouding tot de vermeende overtreding. De burgemeester had daarnaast ook een einddatum moeten opnemen, waarbinnen de last verbeurd kan worden. Nu is de last onder dwangsom oneindig geldig. Tot slot had de burgemeester er rekening mee moeten houden dat het om een kleine hoeveelheid drugs gaat, dat er geen bijzonder hoog geldbedrag of andere drugsgerelateerde attributen zijn aangetroffen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester niet heeft hoeven af te zien van het opleggen van een last onder dwangsom. Ook heeft de burgemeester geen lagere dwangsom hoeven op te leggen. De burgemeester heeft toegelicht dat de openbare orde wordt verstoord door het rondhangen van drugshandelaren en het aanbieden van drugs op openbare plaatsen en dat dit maatschappelijke onrust met zich meebrengt. Met de last wil de burgemeester dit soort praktijken in de gemeente Utrecht terugdringen. Het niet eerst geven van een waarschuwing dient dat doel. Ook vindt de rechtbank dat een bedrag van € 5.000 met een maximum van € 20.000 in redelijke verhouding staat tot het ermee te dienen doel. [5] De burgemeester hoefde verder niet een einddatum op te nemen in de last. [6] Zolang eiser niet opnieuw een overtreding van artikel 2:45 van de APV begaat, hoeft hij niets te betalen. Bovendien kan eiser na een jaar – als hij in dat jaar geen dwangsommen verbeurt – een verzoek doen aan de burgemeester om de last onder dwangsom op te heffen. [7]
14. Tot slot vindt de rechtbank dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet zo bijzonder zijn dat de last onder dwangsom onevenredig is. Dat eiser geen antecedenten heeft in het kader van de Opiumwet heeft de burgemeester niet als een dergelijke bijzondere omstandigheid hoeven aan te merken. Dat het om een kleine hoeveelheid drugs gaat, er geen bijzonder hoog geldbedrag en andere drugsgerelateerde attributen zijn aangetroffen, zijn ook niet dermate bijzonder dat de burgemeester in dit geval geen last onder dwangsom had mogen opleggen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgemeester terecht heeft besloten om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar artikelen 160, eerste lid, aanhef en onder b, en 172, eerste lid, en 174, derde lid, van de Gemeentewet.
4.Artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Zie in dit verband ook ECLI:NL:RVS:2020:1117.
6.Zie in dit verband ECLI:NL:RVS:2022:400.
7.Op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb.